Vervoeging van terneerdrukken

Onbepaalde wijs (infinitief): terneerdrukken

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik druk terneer
  • jij drukt terneer
  • hij/zij/het drukt terneer
  • wij drukken terneer
  • jullie drukken terneer
  • zij drukken terneer

Indicativo presente

  • yo abato
  • abates
  • él/ella abate
  • nosotros abatimos
  • vosotros abatís
  • ellos/ellas abaten

Onvoltooid verleden tijd

  • ik drukte terneer
  • jij drukte terneer
  • hij/zij/het drukte terneer
  • wij drukten terneer
  • jullie drukten terneer
  • zij drukten terneer

Indefinido

  • yo abatí
  • abatiste
  • él/ella abatió
  • nosotros abatimos
  • vosotros abatisteis
  • ellos/ellas abatieron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb terneergedrukt
  • jij hebt terneergedrukt
  • hij/zij/het heeft terneergedrukt
  • wij hebben terneergedrukt
  • jullie hebben terneergedrukt
  • zij hebben terneergedrukt

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he abatido
  • has abatido
  • él/ella ha abatido
  • nosotros hemos abatido
  • vosotros habéis abatido
  • ellos/ellas han abatido

Voltooid verleden tijd

  • ik had terneergedrukt
  • jij had terneergedrukt
  • hij/zij/het had terneergedrukt
  • wij hadden terneergedrukt
  • jullie hadden terneergedrukt
  • zij hadden terneergedrukt

Pluscuamperfecto

  • yo había abatido
  • habías abatido
  • él/ella había abatido
  • nosotros habíamos abatido
  • vosotros habíais abatido
  • ellos/ellas habían abatido

Toekomende tijd I

  • ik zal terneerdrukken
  • jij zult terneerdrukken
  • hij/zij/het zal terneerdrukken
  • wij zullen terneerdrukken
  • jullie zullen terneerdrukken
  • zij zullen terneerdrukken

Futuro I

  • yo abatiré
  • abatirás
  • él/ella abatirá
  • nosotros abatiremos
  • vosotros abatiréis
  • ellos/ellas abatirán

Toekomende tijd II

  • ik zal terneergedrukt hebben
  • jij zult terneergedrukt hebben
  • hij/zij/het zal terneergedrukt hebben
  • wij zullen terneergedrukt hebben
  • jullie zullen terneergedrukt hebben
  • zij zullen terneergedrukt hebben

Futuro perfecto

  • yo habré abatido
  • habrás abatido
  • él/ella habrá abatido
  • nosotros habremos abatido
  • vosotros habréis abatido
  • ellos/ellas habrán abatido

Conditionalis I

  • ik zou terneerdrukken
  • jij zou terneerdrukken
  • hij/zij/het zou terneerdrukken
  • wij zouden terneerdrukken
  • jullie zouden terneerdrukken
  • zij zouden terneerdrukken

Condicional

  • yo abatiría
  • abatirías
  • él/ella abatiría
  • nosotros abatiríamos
  • vosotros abatiríais
  • ellos/ellas abatirían

Conditionalis II

  • ik zou hebben terneergedrukt
  • jij zou hebben terneergedrukt
  • hij/zij/het zou hebben terneergedrukt
  • wij zouden hebben terneergedrukt
  • jullie zouden hebben terneergedrukt
  • zij zouden hebben terneergedrukt

Condicional perfecto

  • yo habría abatido
  • habrías abatido
  • él/ella habría abatido
  • nosotros habríamos abatido
  • vosotros habríais abatido
  • ellos/ellas habrían abatido

Imperatief

  • jij druk terneer
  • jullie drukt terneer

Imperativo presente

  • abate
  • vosotros abatid