Vervoeging van terugkaatsen

Onbepaalde wijs (infinitief): terugkaatsen

Vertaling: reflejar

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik kaats terug
  • jij kaatst terug
  • hij/zij/het kaatst terug
  • wij kaatsen terug
  • jullie kaatsen terug
  • zij kaatsen terug

Indicativo presente

  • yo reflejo
  • reflejas
  • él/ella refleja
  • nosotros reflejamos
  • vosotros reflejáis
  • ellos/ellas reflejan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik kaatste terug
  • jij kaatste terug
  • hij/zij/het kaatste terug
  • wij kaatsten terug
  • jullie kaatsten terug
  • zij kaatsten terug

Indefinido

  • yo reflejé
  • reflejaste
  • él/ella reflejó
  • nosotros reflejamos
  • vosotros reflejasteis
  • ellos/ellas reflejaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb teruggekaatst
  • jij hebt teruggekaatst
  • hij/zij/het heeft teruggekaatst
  • wij hebben teruggekaatst
  • jullie hebben teruggekaatst
  • zij hebben teruggekaatst

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he reflejado
  • has reflejado
  • él/ella ha reflejado
  • nosotros hemos reflejado
  • vosotros habéis reflejado
  • ellos/ellas han reflejado

Voltooid verleden tijd

  • ik had teruggekaatst
  • jij had teruggekaatst
  • hij/zij/het had teruggekaatst
  • wij hadden teruggekaatst
  • jullie hadden teruggekaatst
  • zij hadden teruggekaatst

Pluscuamperfecto

  • yo había reflejado
  • habías reflejado
  • él/ella había reflejado
  • nosotros habíamos reflejado
  • vosotros habíais reflejado
  • ellos/ellas habían reflejado

Toekomende tijd I

  • ik zal terugkaatsen
  • jij zult terugkaatsen
  • hij/zij/het zal terugkaatsen
  • wij zullen terugkaatsen
  • jullie zullen terugkaatsen
  • zij zullen terugkaatsen

Futuro I

  • yo reflejaré
  • reflejarás
  • él/ella reflejará
  • nosotros reflejaremos
  • vosotros reflejaréis
  • ellos/ellas reflejarán

Toekomende tijd II

  • ik zal teruggekaatst hebben
  • jij zult teruggekaatst hebben
  • hij/zij/het zal teruggekaatst hebben
  • wij zullen teruggekaatst hebben
  • jullie zullen teruggekaatst hebben
  • zij zullen teruggekaatst hebben

Futuro perfecto

  • yo habré reflejado
  • habrás reflejado
  • él/ella habrá reflejado
  • nosotros habremos reflejado
  • vosotros habréis reflejado
  • ellos/ellas habrán reflejado

Conditionalis I

  • ik zou terugkaatsen
  • jij zou terugkaatsen
  • hij/zij/het zou terugkaatsen
  • wij zouden terugkaatsen
  • jullie zouden terugkaatsen
  • zij zouden terugkaatsen

Condicional

  • yo reflejaría
  • reflejarías
  • él/ella reflejaría
  • nosotros reflejaríamos
  • vosotros reflejaríais
  • ellos/ellas reflejarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben teruggekaatst
  • jij zou hebben teruggekaatst
  • hij/zij/het zou hebben teruggekaatst
  • wij zouden hebben teruggekaatst
  • jullie zouden hebben teruggekaatst
  • zij zouden hebben teruggekaatst

Condicional perfecto

  • yo habría reflejado
  • habrías reflejado
  • él/ella habría reflejado
  • nosotros habríamos reflejado
  • vosotros habríais reflejado
  • ellos/ellas habrían reflejado

Imperatief

  • jij kaats terug
  • jullie kaatst terug

Imperativo presente

  • refleja
  • vosotros reflejad

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van terugkaatsen