Vervoeging van terugwijzen

Onbepaalde wijs (infinitief): terugwijzen

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik wijs terug
  • jij wijst terug
  • hij/zij/het wijst terug
  • wij wijzen terug
  • jullie wijzen terug
  • zij wijzen terug

Präsens Indikativ

  • ich sende zurück
  • du sendest zurück
  • er/sie/es sendet zurück
  • wir senden zurück
  • ihr sendet zurück
  • sie senden zurück

Onvoltooid verleden tijd

  • ik wees terug
  • jij wees terug
  • hij/zij/het wees terug
  • wij wezen terug
  • jullie wezen terug
  • zij wezen terug

Präteritum Indikativ

  • ich sandte zurück
  • du sandtest zurück
  • er/sie/es sandte zurück
  • wir sandten zurück
  • ihr sandtet zurück
  • sie sandten zurück

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb teruggewezen
  • jij hebt teruggewezen
  • hij/zij/het heeft teruggewezen
  • wij hebben teruggewezen
  • jullie hebben teruggewezen
  • zij hebben teruggewezen

Perfekt Indikativ

  • ich habe zurückgesandt
  • du hast zurückgesandt
  • er/sie/es hat zurückgesandt
  • wir haben zurückgesandt
  • ihr habt zurückgesandt
  • sie haben zurückgesandt

Voltooid verleden tijd

  • ik had teruggewezen
  • jij had teruggewezen
  • hij/zij/het had teruggewezen
  • wij hadden teruggewezen
  • jullie hadden teruggewezen
  • zij hadden teruggewezen

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte zurückgesandt
  • du hattest zurückgesandt
  • er/sie/es hatte zurückgesandt
  • wir hatten zurückgesandt
  • ihr hattet zurückgesandt
  • sie hatten zurückgesandt

Toekomende tijd I

  • ik zal terugwijzen
  • jij zult terugwijzen
  • hij/zij/het zal terugwijzen
  • wij zullen terugwijzen
  • jullie zullen terugwijzen
  • zij zullen terugwijzen

Futur I Indikativ

  • ich werde zurücksenden
  • du wirst zurücksenden
  • er/sie/es wird zurücksenden
  • wir werden zurücksenden
  • ihr werdet zurücksenden
  • sie werden zurücksenden

Toekomende tijd II

  • ik zal teruggewezen hebben
  • jij zult teruggewezen hebben
  • hij/zij/het zal teruggewezen hebben
  • wij zullen teruggewezen hebben
  • jullie zullen teruggewezen hebben
  • zij zullen teruggewezen hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde zurückgesandt haben
  • du wirst zurückgesandt haben
  • er/sie/es wird zurückgesandt haben
  • wir werden zurückgesandt haben
  • ihr werdet zurückgesandt haben
  • sie werden zurückgesandt haben

Conditionalis I

  • ik zou terugwijzen
  • jij zou terugwijzen
  • hij/zij/het zou terugwijzen
  • wij zouden terugwijzen
  • jullie zouden terugwijzen
  • zij zouden terugwijzen

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde zurücksenden
  • du würdest zurücksenden
  • er/sie/es würde zurücksenden
  • wir würden zurücksenden
  • ihr würdet zurücksenden
  • sie würden zurücksenden

Conditionalis II

  • ik zou hebben teruggewezen
  • jij zou hebben teruggewezen
  • hij/zij/het zou hebben teruggewezen
  • wij zouden hebben teruggewezen
  • jullie zouden hebben teruggewezen
  • zij zouden hebben teruggewezen

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde zurückgesandt haben
  • du würdest zurückgesandt haben
  • er/sie/es würde zurückgesandt haben
  • wir würden zurückgesandt haben
  • ihr würdet zurückgesandt haben
  • sie würden zurückgesandt haben

Imperatief

  • jij wijs terug
  • jullie wijst terug

Imperativ

  • du sende zurück
  • ihr sendet zurück

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van terugwijzen