Vervoeging van terugzetten

Onbepaalde wijs (infinitief): terugzetten

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik zet terug
  • jij zet terug
  • hij/zij/het zet terug
  • wij zetten terug
  • jullie zetten terug
  • zij zetten terug

Present

  • I accelerate
  • you accelerate
  • he/she/it accelerates
  • we accelerate
  • you accelerate
  • they accelerate

Onvoltooid verleden tijd

  • ik zette terug
  • jij zette terug
  • hij/zij/het zette terug
  • wij zetten terug
  • jullie zetten terug
  • zij zetten terug

Simple past

  • I accelerated
  • you accelerated
  • he/she/it accelerated
  • we accelerated
  • you accelerated
  • they accelerated

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb teruggezet
  • jij hebt teruggezet
  • hij/zij/het heeft teruggezet
  • wij hebben teruggezet
  • jullie hebben teruggezet
  • zij hebben teruggezet

Present perfect

  • I have accelerated
  • you have accelerated
  • he/she/it has accelerated
  • we have accelerated
  • you have accelerated
  • they have accelerated

Voltooid verleden tijd

  • ik had teruggezet
  • jij had teruggezet
  • hij/zij/het had teruggezet
  • wij hadden teruggezet
  • jullie hadden teruggezet
  • zij hadden teruggezet

Past perfect

  • I had accelerated
  • you had accelerated
  • he/she/it had accelerated
  • we had accelerated
  • you had accelerated
  • they had accelerated

Toekomende tijd I

  • ik zal terugzetten
  • jij zult terugzetten
  • hij/zij/het zal terugzetten
  • wij zullen terugzetten
  • jullie zullen terugzetten
  • zij zullen terugzetten

Future

  • I will accelerate
  • you will accelerate
  • he/she/it will accelerate
  • we will accelerate
  • you will accelerate
  • they will accelerate

Toekomende tijd II

  • ik zal teruggezet hebben
  • jij zult teruggezet hebben
  • hij/zij/het zal teruggezet hebben
  • wij zullen teruggezet hebben
  • jullie zullen teruggezet hebben
  • zij zullen teruggezet hebben

Future perfect

  • I will have accelerated
  • you will have accelerated
  • he/she/it will have accelerated
  • we will have accelerated
  • you will have accelerated
  • they will have accelerated

Conditionalis I

  • ik zou terugzetten
  • jij zou terugzetten
  • hij/zij/het zou terugzetten
  • wij zouden terugzetten
  • jullie zouden terugzetten
  • zij zouden terugzetten

Conditional present

  • I would accelerate
  • you would accelerate
  • he/she/it would accelerate
  • we would accelerate
  • you would accelerate
  • they would accelerate

Conditionalis II

  • ik zou hebben teruggezet
  • jij zou hebben teruggezet
  • hij/zij/het zou hebben teruggezet
  • wij zouden hebben teruggezet
  • jullie zouden hebben teruggezet
  • zij zouden hebben teruggezet

Conditional perfect

  • I would have accelerated
  • you would have accelerated
  • he/she/it would have accelerated
  • we would have accelerated
  • you would have accelerated
  • they would have accelerated

Imperatief

  • jij zet terug
  • jullie zet terug

Imperative

  • you accelerate
  • you accelerate

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van terugzetten