Vervoeging van tittle-tattle
Onbepaalde wijs (infinitief): to tittle-tattle
Engels
Nederlands
Present
- I tittle-tattle
- you tittle-tattle
- he/she/it tittle-tattles
- we tittle-tattle
- you tittle-tattle
- they tittle-tattle
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik denonceer
- jij denonceert
- hij/zij/het denonceert
- wij denonceren
- jullie denonceren
- zij denonceren
Simple past
- I tittle-tattled
- you tittle-tattled
- he/she/it tittle-tattled
- we tittle-tattled
- you tittle-tattled
- they tittle-tattled
Onvoltooid verleden tijd
- ik denonceerde
- jij denonceerde
- hij/zij/het denonceerde
- wij denonceerden
- jullie denonceerden
- zij denonceerden
Present perfect
- I have tittle-tattled
- you have tittle-tattled
- he/she/it has tittle-tattled
- we have tittle-tattled
- you have tittle-tattled
- they have tittle-tattled
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedenonceerd
- jij hebt gedenonceerd
- hij/zij/het heeft gedenonceerd
- wij hebben gedenonceerd
- jullie hebben gedenonceerd
- zij hebben gedenonceerd
Past perfect
- I had tittle-tattled
- you had tittle-tattled
- he/she/it had tittle-tattled
- we had tittle-tattled
- you had tittle-tattled
- they had tittle-tattled
Voltooid verleden tijd
- ik had gedenonceerd
- jij had gedenonceerd
- hij/zij/het had gedenonceerd
- wij hadden gedenonceerd
- jullie hadden gedenonceerd
- zij hadden gedenonceerd
Future
- I will tittle-tattle
- you will tittle-tattle
- he/she/it will tittle-tattle
- we will tittle-tattle
- you will tittle-tattle
- they will tittle-tattle
Toekomende tijd I
- ik zal denonceren
- jij zult denonceren
- hij/zij/het zal denonceren
- wij zullen denonceren
- jullie zullen denonceren
- zij zullen denonceren
Future perfect
- I will have tittle-tattled
- you will have tittle-tattled
- he/she/it will have tittle-tattled
- we will have tittle-tattled
- you will have tittle-tattled
- they will have tittle-tattled
Toekomende tijd II
- ik zal gedenonceerd hebben
- jij zult gedenonceerd hebben
- hij/zij/het zal gedenonceerd hebben
- wij zullen gedenonceerd hebben
- jullie zullen gedenonceerd hebben
- zij zullen gedenonceerd hebben
Conditional present
- I would tittle-tattle
- you would tittle-tattle
- he/she/it would tittle-tattle
- we would tittle-tattle
- you would tittle-tattle
- they would tittle-tattle
Conditionalis I
- ik zou denonceren
- jij zou denonceren
- hij/zij/het zou denonceren
- wij zouden denonceren
- jullie zouden denonceren
- zij zouden denonceren
Conditional perfect
- I would have tittle-tattled
- you would have tittle-tattled
- he/she/it would have tittle-tattled
- we would have tittle-tattled
- you would have tittle-tattled
- they would have tittle-tattled
Conditionalis II
- ik zou hebben gedenonceerd
- jij zou hebben gedenonceerd
- hij/zij/het zou hebben gedenonceerd
- wij zouden hebben gedenonceerd
- jullie zouden hebben gedenonceerd
- zij zouden hebben gedenonceerd
Imperative
- you tittle-tattle
- you tittle-tattle
Imperatief
- jij denonceer
- jullie denonceert