Vervoeging van toejuichen

Onbepaalde wijs (infinitief): toejuichen

Nederlands

Italiaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik juich toe
  • jij juicht toe
  • hij/zij/het juicht toe
  • wij juichen toe
  • jullie juichen toe
  • zij juichen toe

Presente

  • io acclamo
  • tu acclami
  • lui/lei/Lei acclama
  • noi acclamiamo
  • voi/Voi acclamate
  • loro/Loro acclamano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik juichte toe
  • jij juichte toe
  • hij/zij/het juichte toe
  • wij juichten toe
  • jullie juichten toe
  • zij juichten toe

Imperfetto

  • io acclamavo
  • tu acclamavi
  • lui/lei/Lei acclamava
  • noi acclamavamo
  • voi/Voi acclamavate
  • loro/Loro acclamavano

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb toegejuicht
  • jij hebt toegejuicht
  • hij/zij/het heeft toegejuicht
  • wij hebben toegejuicht
  • jullie hebben toegejuicht
  • zij hebben toegejuicht

Passato prossimo

  • io ho acclamato
  • tu hai acclamato
  • lui/lei/Lei ha acclamato
  • noi abbiamo acclamato
  • voi/Voi avete acclamato
  • loro/Loro hanno acclamato

Voltooid verleden tijd

  • ik had toegejuicht
  • jij had toegejuicht
  • hij/zij/het had toegejuicht
  • wij hadden toegejuicht
  • jullie hadden toegejuicht
  • zij hadden toegejuicht

Trapassato prossimo

  • io avevo acclamato
  • tu avevi acclamato
  • lui/lei/Lei aveva acclamato
  • noi avevamo acclamato
  • voi/Voi avevate acclamato
  • loro/Loro avevano acclamato

Toekomende tijd I

  • ik zal toejuichen
  • jij zult toejuichen
  • hij/zij/het zal toejuichen
  • wij zullen toejuichen
  • jullie zullen toejuichen
  • zij zullen toejuichen

Futuro semplice

  • io acclamerò
  • tu acclamerai
  • lui/lei/Lei acclamerà
  • noi acclameremo
  • voi/Voi acclamerete
  • loro/Loro acclameranno

Toekomende tijd II

  • ik zal toegejuicht hebben
  • jij zult toegejuicht hebben
  • hij/zij/het zal toegejuicht hebben
  • wij zullen toegejuicht hebben
  • jullie zullen toegejuicht hebben
  • zij zullen toegejuicht hebben

Futuro anteriore

  • io avrò acclamato
  • tu avrai acclamato
  • lui/lei/Lei avrà acclamato
  • noi avremo acclamato
  • voi/Voi avrete acclamato
  • loro/Loro avranno acclamato

Conditionalis I

  • ik zou toejuichen
  • jij zou toejuichen
  • hij/zij/het zou toejuichen
  • wij zouden toejuichen
  • jullie zouden toejuichen
  • zij zouden toejuichen

Condizionale presente

  • io acclamerei
  • tu acclameresti
  • lui/lei/Lei acclamerebbe
  • noi acclameremmo
  • voi/Voi acclamereste
  • loro/Loro acclamerebbero

Conditionalis II

  • ik zou hebben toegejuicht
  • jij zou hebben toegejuicht
  • hij/zij/het zou hebben toegejuicht
  • wij zouden hebben toegejuicht
  • jullie zouden hebben toegejuicht
  • zij zouden hebben toegejuicht

Condizionale passato

  • io avrei acclamato
  • tu avresti acclamato
  • lui/lei/Lei avrebbe acclamato
  • noi avremmo acclamato
  • voi/Voi avreste acclamato
  • loro/Loro avrebbero acclamato

Imperatief

  • jij juich toe
  • jullie juicht toe

Imperativo

  • tu acclama
  • voi/Voi acclamate

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van toejuichen