Vervoeging van toepassen
Onbepaalde wijs (infinitief): toepassen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik pas toe
- jij past toe
- hij/zij/het past toe
- wij passen toe
- jullie passen toe
- zij passen toe
Präsens Indikativ
- ich lege auf
- du legst auf
- er/sie/es legt auf
- wir legen auf
- ihr legt auf
- sie legen auf
Onvoltooid verleden tijd
- ik paste toe
- jij paste toe
- hij/zij/het paste toe
- wij pasten toe
- jullie pasten toe
- zij pasten toe
Präteritum Indikativ
- ich legte auf
- du legtest auf
- er/sie/es legte auf
- wir legten auf
- ihr legtet auf
- sie legten auf
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb toegepast
- jij hebt toegepast
- hij/zij/het heeft toegepast
- wij hebben toegepast
- jullie hebben toegepast
- zij hebben toegepast
Perfekt Indikativ
- ich habe aufgelegt
- du hast aufgelegt
- er/sie/es hat aufgelegt
- wir haben aufgelegt
- ihr habt aufgelegt
- sie haben aufgelegt
Voltooid verleden tijd
- ik had toegepast
- jij had toegepast
- hij/zij/het had toegepast
- wij hadden toegepast
- jullie hadden toegepast
- zij hadden toegepast
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte aufgelegt
- du hattest aufgelegt
- er/sie/es hatte aufgelegt
- wir hatten aufgelegt
- ihr hattet aufgelegt
- sie hatten aufgelegt
Toekomende tijd I
- ik zal toepassen
- jij zult toepassen
- hij/zij/het zal toepassen
- wij zullen toepassen
- jullie zullen toepassen
- zij zullen toepassen
Futur I Indikativ
- ich werde auflegen
- du wirst auflegen
- er/sie/es wird auflegen
- wir werden auflegen
- ihr werdet auflegen
- sie werden auflegen
Toekomende tijd II
- ik zal toegepast hebben
- jij zult toegepast hebben
- hij/zij/het zal toegepast hebben
- wij zullen toegepast hebben
- jullie zullen toegepast hebben
- zij zullen toegepast hebben
Futur II Indikativ
- ich werde aufgelegt haben
- du wirst aufgelegt haben
- er/sie/es wird aufgelegt haben
- wir werden aufgelegt haben
- ihr werdet aufgelegt haben
- sie werden aufgelegt haben
Conditionalis I
- ik zou toepassen
- jij zou toepassen
- hij/zij/het zou toepassen
- wij zouden toepassen
- jullie zouden toepassen
- zij zouden toepassen
Futur I Konjunktiv II
- ich würde auflegen
- du würdest auflegen
- er/sie/es würde auflegen
- wir würden auflegen
- ihr würdet auflegen
- sie würden auflegen
Conditionalis II
- ik zou hebben toegepast
- jij zou hebben toegepast
- hij/zij/het zou hebben toegepast
- wij zouden hebben toegepast
- jullie zouden hebben toegepast
- zij zouden hebben toegepast
Futur II Konjunktiv II
- ich würde aufgelegt haben
- du würdest aufgelegt haben
- er/sie/es würde aufgelegt haben
- wir würden aufgelegt haben
- ihr würdet aufgelegt haben
- sie würden aufgelegt haben
Imperatief
- jij pas toe
- jullie past toe
Imperativ
- du leg(e) auf
- ihr legt auf