Vervoeging van toepassen

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik pas toe
  • jij past toe
  • hij/zij/het past toe
  • wij passen toe
  • jullie passen toe
  • zij passen toe

Präsens Indikativ

  • ich verwende
  • du verwendest
  • er/sie/es verwendet
  • wir verwenden
  • ihr verwendet
  • sie verwenden

Onvoltooid verleden tijd

  • ik paste toe
  • jij paste toe
  • hij/zij/het paste toe
  • wij pasten toe
  • jullie pasten toe
  • zij pasten toe

Präteritum Indikativ

  • ich verwendete
  • du verwendetest
  • er/sie/es verwendete
  • wir verwendeten
  • ihr verwendetet
  • sie verwendeten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb toegepast
  • jij hebt toegepast
  • hij/zij/het heeft toegepast
  • wij hebben toegepast
  • jullie hebben toegepast
  • zij hebben toegepast

Perfekt Indikativ

  • ich habe verwendet
  • du hast verwendet
  • er/sie/es hat verwendet
  • wir haben verwendet
  • ihr habt verwendet
  • sie haben verwendet

Voltooid verleden tijd

  • ik had toegepast
  • jij had toegepast
  • hij/zij/het had toegepast
  • wij hadden toegepast
  • jullie hadden toegepast
  • zij hadden toegepast

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte verwendet
  • du hattest verwendet
  • er/sie/es hatte verwendet
  • wir hatten verwendet
  • ihr hattet verwendet
  • sie hatten verwendet

Toekomende tijd I

  • ik zal toepassen
  • jij zult toepassen
  • hij/zij/het zal toepassen
  • wij zullen toepassen
  • jullie zullen toepassen
  • zij zullen toepassen

Futur I Indikativ

  • ich werde verwenden
  • du wirst verwenden
  • er/sie/es wird verwenden
  • wir werden verwenden
  • ihr werdet verwenden
  • sie werden verwenden

Toekomende tijd II

  • ik zal toegepast hebben
  • jij zult toegepast hebben
  • hij/zij/het zal toegepast hebben
  • wij zullen toegepast hebben
  • jullie zullen toegepast hebben
  • zij zullen toegepast hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde verwendet haben
  • du wirst verwendet haben
  • er/sie/es wird verwendet haben
  • wir werden verwendet haben
  • ihr werdet verwendet haben
  • sie werden verwendet haben

Conditionalis I

  • ik zou toepassen
  • jij zou toepassen
  • hij/zij/het zou toepassen
  • wij zouden toepassen
  • jullie zouden toepassen
  • zij zouden toepassen

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde verwenden
  • du würdest verwenden
  • er/sie/es würde verwenden
  • wir würden verwenden
  • ihr würdet verwenden
  • sie würden verwenden

Conditionalis II

  • ik zou hebben toegepast
  • jij zou hebben toegepast
  • hij/zij/het zou hebben toegepast
  • wij zouden hebben toegepast
  • jullie zouden hebben toegepast
  • zij zouden hebben toegepast

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde verwendet haben
  • du würdest verwendet haben
  • er/sie/es würde verwendet haben
  • wir würden verwendet haben
  • ihr würdet verwendet haben
  • sie würden verwendet haben

Imperatief

  • jij pas toe
  • jullie past toe

Imperativ

  • du verwende
  • ihr verwendet

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van toepassen