Vervoeging van toetsen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik toets
- jij toetst
- hij/zij/het toetst
- wij toetsen
- jullie toetsen
- zij toetsen
Indicativo presente
- yo intento
- tú intentas
- él/ella intenta
- nosotros intentamos
- vosotros intentáis
- ellos/ellas intentan
Onvoltooid verleden tijd
- ik toetste
- jij toetste
- hij/zij/het toetste
- wij toetsten
- jullie toetsten
- zij toetsten
Indefinido
- yo intenté
- tú intentaste
- él/ella intentó
- nosotros intentamos
- vosotros intentasteis
- ellos/ellas intentaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb getoetst
- jij hebt getoetst
- hij/zij/het heeft getoetst
- wij hebben getoetst
- jullie hebben getoetst
- zij hebben getoetst
Pretérito perfecto compuesto
- yo he intentado
- tú has intentado
- él/ella ha intentado
- nosotros hemos intentado
- vosotros habéis intentado
- ellos/ellas han intentado
Voltooid verleden tijd
- ik had getoetst
- jij had getoetst
- hij/zij/het had getoetst
- wij hadden getoetst
- jullie hadden getoetst
- zij hadden getoetst
Pluscuamperfecto
- yo había intentado
- tú habías intentado
- él/ella había intentado
- nosotros habíamos intentado
- vosotros habíais intentado
- ellos/ellas habían intentado
Toekomende tijd I
- ik zal toetsen
- jij zult toetsen
- hij/zij/het zal toetsen
- wij zullen toetsen
- jullie zullen toetsen
- zij zullen toetsen
Futuro I
- yo intentaré
- tú intentarás
- él/ella intentará
- nosotros intentaremos
- vosotros intentaréis
- ellos/ellas intentarán
Toekomende tijd II
- ik zal getoetst hebben
- jij zult getoetst hebben
- hij/zij/het zal getoetst hebben
- wij zullen getoetst hebben
- jullie zullen getoetst hebben
- zij zullen getoetst hebben
Futuro perfecto
- yo habré intentado
- tú habrás intentado
- él/ella habrá intentado
- nosotros habremos intentado
- vosotros habréis intentado
- ellos/ellas habrán intentado
Conditionalis I
- ik zou toetsen
- jij zou toetsen
- hij/zij/het zou toetsen
- wij zouden toetsen
- jullie zouden toetsen
- zij zouden toetsen
Condicional
- yo intentaría
- tú intentarías
- él/ella intentaría
- nosotros intentaríamos
- vosotros intentaríais
- ellos/ellas intentarían
Conditionalis II
- ik zou hebben getoetst
- jij zou hebben getoetst
- hij/zij/het zou hebben getoetst
- wij zouden hebben getoetst
- jullie zouden hebben getoetst
- zij zouden hebben getoetst
Condicional perfecto
- yo habría intentado
- tú habrías intentado
- él/ella habría intentado
- nosotros habríamos intentado
- vosotros habríais intentado
- ellos/ellas habrían intentado
Imperatief
- jij toets
- jullie toetst
Imperativo presente
- tú intenta
- vosotros intentad