Vervoeging van trade
Onbepaalde wijs (infinitief): to trade
Engels
Nederlands
Present
- I trade
- you trade
- he/she/it trades
- we trade
- you trade
- they trade
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verhandel
- jij verhandelt
- hij/zij/het verhandelt
- wij verhandelen
- jullie verhandelen
- zij verhandelen
Simple past
- I traded
- you traded
- he/she/it traded
- we traded
- you traded
- they traded
Onvoltooid verleden tijd
- ik verhandelde
- jij verhandelde
- hij/zij/het verhandelde
- wij verhandelden
- jullie verhandelden
- zij verhandelden
Present perfect
- I have traded
- you have traded
- he/she/it has traded
- we have traded
- you have traded
- they have traded
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verhandeld
- jij hebt verhandeld
- hij/zij/het heeft verhandeld
- wij hebben verhandeld
- jullie hebben verhandeld
- zij hebben verhandeld
Past perfect
- I had traded
- you had traded
- he/she/it had traded
- we had traded
- you had traded
- they had traded
Voltooid verleden tijd
- ik had verhandeld
- jij had verhandeld
- hij/zij/het had verhandeld
- wij hadden verhandeld
- jullie hadden verhandeld
- zij hadden verhandeld
Future
- I will trade
- you will trade
- he/she/it will trade
- we will trade
- you will trade
- they will trade
Toekomende tijd I
- ik zal verhandelen
- jij zult verhandelen
- hij/zij/het zal verhandelen
- wij zullen verhandelen
- jullie zullen verhandelen
- zij zullen verhandelen
Future perfect
- I will have traded
- you will have traded
- he/she/it will have traded
- we will have traded
- you will have traded
- they will have traded
Toekomende tijd II
- ik zal verhandeld hebben
- jij zult verhandeld hebben
- hij/zij/het zal verhandeld hebben
- wij zullen verhandeld hebben
- jullie zullen verhandeld hebben
- zij zullen verhandeld hebben
Conditional present
- I would trade
- you would trade
- he/she/it would trade
- we would trade
- you would trade
- they would trade
Conditionalis I
- ik zou verhandelen
- jij zou verhandelen
- hij/zij/het zou verhandelen
- wij zouden verhandelen
- jullie zouden verhandelen
- zij zouden verhandelen
Conditional perfect
- I would have traded
- you would have traded
- he/she/it would have traded
- we would have traded
- you would have traded
- they would have traded
Conditionalis II
- ik zou hebben verhandeld
- jij zou hebben verhandeld
- hij/zij/het zou hebben verhandeld
- wij zouden hebben verhandeld
- jullie zouden hebben verhandeld
- zij zouden hebben verhandeld
Imperative
- you trade
- you trade
Imperatief
- jij verhandel
- jullie verhandelt