Vervoeging van trash

Engels

Nederlands

Present

  • I trash
  • you trash
  • he/she/it trashes
  • we trash
  • you trash
  • they trash

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik hekel
  • jij hekelt
  • hij/zij/het hekelt
  • wij hekelen
  • jullie hekelen
  • zij hekelen

Simple past

  • I trashed
  • you trashed
  • he/she/it trashed
  • we trashed
  • you trashed
  • they trashed

Onvoltooid verleden tijd

  • ik hekelde
  • jij hekelde
  • hij/zij/het hekelde
  • wij hekelden
  • jullie hekelden
  • zij hekelden

Present perfect

  • I have trashed
  • you have trashed
  • he/she/it has trashed
  • we have trashed
  • you have trashed
  • they have trashed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gehekeld
  • jij hebt gehekeld
  • hij/zij/het heeft gehekeld
  • wij hebben gehekeld
  • jullie hebben gehekeld
  • zij hebben gehekeld

Past perfect

  • I had trashed
  • you had trashed
  • he/she/it had trashed
  • we had trashed
  • you had trashed
  • they had trashed

Voltooid verleden tijd

  • ik had gehekeld
  • jij had gehekeld
  • hij/zij/het had gehekeld
  • wij hadden gehekeld
  • jullie hadden gehekeld
  • zij hadden gehekeld

Future

  • I will trash
  • you will trash
  • he/she/it will trash
  • we will trash
  • you will trash
  • they will trash

Toekomende tijd I

  • ik zal hekelen
  • jij zult hekelen
  • hij/zij/het zal hekelen
  • wij zullen hekelen
  • jullie zullen hekelen
  • zij zullen hekelen

Future perfect

  • I will have trashed
  • you will have trashed
  • he/she/it will have trashed
  • we will have trashed
  • you will have trashed
  • they will have trashed

Toekomende tijd II

  • ik zal gehekeld hebben
  • jij zult gehekeld hebben
  • hij/zij/het zal gehekeld hebben
  • wij zullen gehekeld hebben
  • jullie zullen gehekeld hebben
  • zij zullen gehekeld hebben

Conditional present

  • I would trash
  • you would trash
  • he/she/it would trash
  • we would trash
  • you would trash
  • they would trash

Conditionalis I

  • ik zou hekelen
  • jij zou hekelen
  • hij/zij/het zou hekelen
  • wij zouden hekelen
  • jullie zouden hekelen
  • zij zouden hekelen

Conditional perfect

  • I would have trashed
  • you would have trashed
  • he/she/it would have trashed
  • we would have trashed
  • you would have trashed
  • they would have trashed

Conditionalis II

  • ik zou hebben gehekeld
  • jij zou hebben gehekeld
  • hij/zij/het zou hebben gehekeld
  • wij zouden hebben gehekeld
  • jullie zouden hebben gehekeld
  • zij zouden hebben gehekeld

Imperative

  • you trash
  • you trash

Imperatief

  • jij hekel
  • jullie hekelt

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van trash