Vervoeging van uitbuiten

Onbepaalde wijs (infinitief): uitbuiten

vertaal alle vervoegingen
Vertaling: to utilize

2 alternatieve vertalingen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik buit uit
  • jij buit uit
  • hij/zij/het buit uit
  • wij buiten uit
  • jullie buiten uit
  • zij buiten uit

Present

  • I utilize
  • you utilize
  • he/she/it utilizes
  • we utilize
  • you utilize
  • they utilize

Onvoltooid verleden tijd

  • ik buitte uit
  • jij buitte uit
  • hij/zij/het buitte uit
  • wij buitten uit
  • jullie buitten uit
  • zij buitten uit

Simple past

  • I utilized
  • you utilized
  • he/she/it utilized
  • we utilized
  • you utilized
  • they utilized

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb uitgebuit
  • jij hebt uitgebuit
  • hij/zij/het heeft uitgebuit
  • wij hebben uitgebuit
  • jullie hebben uitgebuit
  • zij hebben uitgebuit

Present perfect

  • I have utilized
  • you have utilized
  • he/she/it has utilized
  • we have utilized
  • you have utilized
  • they have utilized

Voltooid verleden tijd

  • ik had uitgebuit
  • jij had uitgebuit
  • hij/zij/het had uitgebuit
  • wij hadden uitgebuit
  • jullie hadden uitgebuit
  • zij hadden uitgebuit

Past perfect

  • I had utilized
  • you had utilized
  • he/she/it had utilized
  • we had utilized
  • you had utilized
  • they had utilized

Toekomende tijd I

  • ik zal uitbuiten
  • jij zult uitbuiten
  • hij/zij/het zal uitbuiten
  • wij zullen uitbuiten
  • jullie zullen uitbuiten
  • zij zullen uitbuiten

Future

  • I will utilize
  • you will utilize
  • he/she/it will utilize
  • we will utilize
  • you will utilize
  • they will utilize

Toekomende tijd II

  • ik zal uitgebuit hebben
  • jij zult uitgebuit hebben
  • hij/zij/het zal uitgebuit hebben
  • wij zullen uitgebuit hebben
  • jullie zullen uitgebuit hebben
  • zij zullen uitgebuit hebben

Future perfect

  • I will have utilized
  • you will have utilized
  • he/she/it will have utilized
  • we will have utilized
  • you will have utilized
  • they will have utilized

Conditionalis I

  • ik zou uitbuiten
  • jij zou uitbuiten
  • hij/zij/het zou uitbuiten
  • wij zouden uitbuiten
  • jullie zouden uitbuiten
  • zij zouden uitbuiten

Conditional present

  • I would utilize
  • you would utilize
  • he/she/it would utilize
  • we would utilize
  • you would utilize
  • they would utilize

Conditionalis II

  • ik zou hebben uitgebuit
  • jij zou hebben uitgebuit
  • hij/zij/het zou hebben uitgebuit
  • wij zouden hebben uitgebuit
  • jullie zouden hebben uitgebuit
  • zij zouden hebben uitgebuit

Conditional perfect

  • I would have utilized
  • you would have utilized
  • he/she/it would have utilized
  • we would have utilized
  • you would have utilized
  • they would have utilized

Imperatief

  • jij buit uit
  • jullie buit uit

Imperative

  • you utilize
  • you utilize