Vervoeging van uiteenlopen

Onbepaalde wijs (infinitief): uiteenlopen

Vertaling: différer

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het loopt uiteen
  • zij lopen uiteen

Présent

  • il/elle diffère
  • ils/elles diffèrent

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het liep uiteen
  • zij liepen uiteen

Indicatif imparfait

  • il/elle différait
  • ils/elles différaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het is uiteengelopen
  • zij zijn uiteengelopen

Indicatif passé composé

  • il/elle a différé
  • ils/elles ont différé

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het was uiteengelopen
  • zij waren uiteengelopen

Indicatif plus-que-parfait

  • il/elle avait différé
  • ils/elles avaient différé

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal uiteenlopen
  • zij zult uiteenlopen

Indicatif futur

  • il/elle différera
  • ils/elles différeront

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal uiteengelopen zijn
  • zij zult uiteengelopen zijn

Indicatif futur antérieur

  • il/elle aura différé
  • ils/elles auront différé

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal uiteenlopen
  • zij zullen uiteenlopen

Conditionnel présent

  • il/elle différerait
  • ils/elles différeraient

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal zijn uiteengelopen
  • zij zullen zijn uiteengelopen

Conditionnel passé (1ère forme)

  • il/elle aurait différé
  • ils/elles auraient différé

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van uiteenlopen