Vervoeging van uitjouwen

Vertaling: bafouer

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik jouw uit
  • jij jouwt uit
  • hij/zij/het jouwt uit
  • wij jouwen uit
  • jullie jouwen uit
  • zij jouwen uit

Présent

  • je bafoue
  • tu bafoues
  • il/elle bafoue
  • nous bafouons
  • vous bafouez
  • ils/elles bafouent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik jouwde uit
  • jij jouwde uit
  • hij/zij/het jouwde uit
  • wij jouwden uit
  • jullie jouwden uit
  • zij jouwden uit

Indicatif imparfait

  • je bafouais
  • tu bafouais
  • il/elle bafouait
  • nous bafouions
  • vous bafouiez
  • ils/elles bafouaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb uitgejouwd
  • jij hebt uitgejouwd
  • hij/zij/het heeft uitgejouwd
  • wij hebben uitgejouwd
  • jullie hebben uitgejouwd
  • zij hebben uitgejouwd

Indicatif passé composé

  • j'ai bafoué
  • tu as bafoué
  • il/elle a bafoué
  • nous avons bafoué
  • vous avez bafoué
  • ils/elles ont bafoué

Voltooid verleden tijd

  • ik had uitgejouwd
  • jij had uitgejouwd
  • hij/zij/het had uitgejouwd
  • wij hadden uitgejouwd
  • jullie hadden uitgejouwd
  • zij hadden uitgejouwd

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais bafoué
  • tu avais bafoué
  • il/elle avait bafoué
  • nous avions bafoué
  • vous aviez bafoué
  • ils/elles avaient bafoué

Toekomende tijd I

  • ik zal uitjouwen
  • jij zult uitjouwen
  • hij/zij/het zal uitjouwen
  • wij zullen uitjouwen
  • jullie zullen uitjouwen
  • zij zullen uitjouwen

Indicatif futur

  • je bafouerai
  • tu bafoueras
  • il/elle bafouera
  • nous bafouerons
  • vous bafouerez
  • ils/elles bafoueront

Toekomende tijd II

  • ik zal uitgejouwd hebben
  • jij zult uitgejouwd hebben
  • hij/zij/het zal uitgejouwd hebben
  • wij zullen uitgejouwd hebben
  • jullie zullen uitgejouwd hebben
  • zij zullen uitgejouwd hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai bafoué
  • tu auras bafoué
  • il/elle aura bafoué
  • nous aurons bafoué
  • vous aurez bafoué
  • ils/elles auront bafoué

Conditionalis I

  • ik zou uitjouwen
  • jij zou uitjouwen
  • hij/zij/het zou uitjouwen
  • wij zouden uitjouwen
  • jullie zouden uitjouwen
  • zij zouden uitjouwen

Conditionnel présent

  • je bafouerais
  • tu bafouerais
  • il/elle bafouerait
  • nous bafouerions
  • vous bafoueriez
  • ils/elles bafoueraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben uitgejouwd
  • jij zou hebben uitgejouwd
  • hij/zij/het zou hebben uitgejouwd
  • wij zouden hebben uitgejouwd
  • jullie zouden hebben uitgejouwd
  • zij zouden hebben uitgejouwd

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais bafoué
  • tu aurais bafoué
  • il/elle aurait bafoué
  • nous aurions bafoué
  • vous auriez bafoué
  • ils/elles auraient bafoué

Imperatief

  • jij jouw uit
  • jullie jouwt uit

Impératif

  • tu bafoue
  • vous bafouez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van uitjouwen