Vervoeging van uitreiken

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik reik uit
  • jij reikt uit
  • hij/zij/het reikt uit
  • wij reiken uit
  • jullie reiken uit
  • zij reiken uit

Present

  • I deal
  • you deal
  • he/she/it deals
  • we deal
  • you deal
  • they deal

Onvoltooid verleden tijd

  • ik reikte uit
  • jij reikte uit
  • hij/zij/het reikte uit
  • wij reikten uit
  • jullie reikten uit
  • zij reikten uit

Simple past

  • I dealt
  • you dealt
  • he/she/it dealt
  • we dealt
  • you dealt
  • they dealt

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb uitgereikt
  • jij hebt uitgereikt
  • hij/zij/het heeft uitgereikt
  • wij hebben uitgereikt
  • jullie hebben uitgereikt
  • zij hebben uitgereikt

Present perfect

  • I have dealt
  • you have dealt
  • he/she/it has dealt
  • we have dealt
  • you have dealt
  • they have dealt

Voltooid verleden tijd

  • ik had uitgereikt
  • jij had uitgereikt
  • hij/zij/het had uitgereikt
  • wij hadden uitgereikt
  • jullie hadden uitgereikt
  • zij hadden uitgereikt

Past perfect

  • I had dealt
  • you had dealt
  • he/she/it had dealt
  • we had dealt
  • you had dealt
  • they had dealt

Toekomende tijd I

  • ik zal uitreiken
  • jij zult uitreiken
  • hij/zij/het zal uitreiken
  • wij zullen uitreiken
  • jullie zullen uitreiken
  • zij zullen uitreiken

Future

  • I will deal
  • you will deal
  • he/she/it will deal
  • we will deal
  • you will deal
  • they will deal

Toekomende tijd II

  • ik zal uitgereikt hebben
  • jij zult uitgereikt hebben
  • hij/zij/het zal uitgereikt hebben
  • wij zullen uitgereikt hebben
  • jullie zullen uitgereikt hebben
  • zij zullen uitgereikt hebben

Future perfect

  • I will have dealt
  • you will have dealt
  • he/she/it will have dealt
  • we will have dealt
  • you will have dealt
  • they will have dealt

Conditionalis I

  • ik zou uitreiken
  • jij zou uitreiken
  • hij/zij/het zou uitreiken
  • wij zouden uitreiken
  • jullie zouden uitreiken
  • zij zouden uitreiken

Conditional present

  • I would deal
  • you would deal
  • he/she/it would deal
  • we would deal
  • you would deal
  • they would deal

Conditionalis II

  • ik zou hebben uitgereikt
  • jij zou hebben uitgereikt
  • hij/zij/het zou hebben uitgereikt
  • wij zouden hebben uitgereikt
  • jullie zouden hebben uitgereikt
  • zij zouden hebben uitgereikt

Conditional perfect

  • I would have dealt
  • you would have dealt
  • he/she/it would have dealt
  • we would have dealt
  • you would have dealt
  • they would have dealt

Imperatief

  • jij reik uit
  • jullie reikt uit

Imperative

  • you deal
  • you deal

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van uitreiken