Vervoeging van uitstralen

Onbepaalde wijs (infinitief): uitstralen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik straal uit
  • jij straalt uit
  • hij/zij/het straalt uit
  • wij stralen uit
  • jullie stralen uit
  • zij stralen uit

Present

  • I radiate
  • you radiate
  • he/she/it radiates
  • we radiate
  • you radiate
  • they radiate

Onvoltooid verleden tijd

  • ik straalde uit
  • jij straalde uit
  • hij/zij/het straalde uit
  • wij straalden uit
  • jullie straalden uit
  • zij straalden uit

Simple past

  • I radiated
  • you radiated
  • he/she/it radiated
  • we radiated
  • you radiated
  • they radiated

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb uitgestraald
  • jij hebt uitgestraald
  • hij/zij/het heeft uitgestraald
  • wij hebben uitgestraald
  • jullie hebben uitgestraald
  • zij hebben uitgestraald

Present perfect

  • I have radiated
  • you have radiated
  • he/she/it has radiated
  • we have radiated
  • you have radiated
  • they have radiated

Voltooid verleden tijd

  • ik had uitgestraald
  • jij had uitgestraald
  • hij/zij/het had uitgestraald
  • wij hadden uitgestraald
  • jullie hadden uitgestraald
  • zij hadden uitgestraald

Past perfect

  • I had radiated
  • you had radiated
  • he/she/it had radiated
  • we had radiated
  • you had radiated
  • they had radiated

Toekomende tijd I

  • ik zal uitstralen
  • jij zult uitstralen
  • hij/zij/het zal uitstralen
  • wij zullen uitstralen
  • jullie zullen uitstralen
  • zij zullen uitstralen

Future

  • I will radiate
  • you will radiate
  • he/she/it will radiate
  • we will radiate
  • you will radiate
  • they will radiate

Toekomende tijd II

  • ik zal uitgestraald hebben
  • jij zult uitgestraald hebben
  • hij/zij/het zal uitgestraald hebben
  • wij zullen uitgestraald hebben
  • jullie zullen uitgestraald hebben
  • zij zullen uitgestraald hebben

Future perfect

  • I will have radiated
  • you will have radiated
  • he/she/it will have radiated
  • we will have radiated
  • you will have radiated
  • they will have radiated

Conditionalis I

  • ik zou uitstralen
  • jij zou uitstralen
  • hij/zij/het zou uitstralen
  • wij zouden uitstralen
  • jullie zouden uitstralen
  • zij zouden uitstralen

Conditional present

  • I would radiate
  • you would radiate
  • he/she/it would radiate
  • we would radiate
  • you would radiate
  • they would radiate

Conditionalis II

  • ik zou hebben uitgestraald
  • jij zou hebben uitgestraald
  • hij/zij/het zou hebben uitgestraald
  • wij zouden hebben uitgestraald
  • jullie zouden hebben uitgestraald
  • zij zouden hebben uitgestraald

Conditional perfect

  • I would have radiated
  • you would have radiated
  • he/she/it would have radiated
  • we would have radiated
  • you would have radiated
  • they would have radiated

Imperatief

  • jij straal uit
  • jullie straalt uit

Imperative

  • you radiate
  • you radiate

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van uitstralen