Vervoeging van uitstromen
Onbepaalde wijs (infinitief): uitstromen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het stroomt uit
- zij stromen uit
Present
- he/she/it spills
- they spill
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het stroomde uit
- zij stroomden uit
Simple past
- he/she/it spilt; spilled
- they spilt; spilled
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft uitgestroomd
- zij hebben uitgestroomd
Present perfect
- he/she/it has spilt; spilled
- they have spilt; spilled
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had uitgestroomd
- zij hadden uitgestroomd
Past perfect
- he/she/it had spilt; spilled
- they had spilt; spilled
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal uitstromen
- zij zult uitstromen
Future
- he/she/it will spill
- they will spill
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal uitgestroomd hebben
- zij zult uitgestroomd hebben
Future perfect
- he/she/it will have spilt; spilled
- they will have spilt; spilled
Conditionalis I
- hij/zij/het zal uitstromen
- zij zullen uitstromen
Conditional present
- he/she/it would spill
- they would spill
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben uitgestroomd
- zij zullen hebben uitgestroomd
Conditional perfect
- he/she/it would have spilt; spilled
- they would have spilt; spilled