Vervoeging van undulate

Engels

Nederlands

Present

  • I undulate
  • you undulate
  • he/she/it undulates
  • we undulate
  • you undulate
  • they undulate

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik wapper
  • jij wappert
  • hij/zij/het wappert
  • wij wapperen
  • jullie wapperen
  • zij wapperen

Simple past

  • I undulated
  • you undulated
  • he/she/it undulated
  • we undulated
  • you undulated
  • they undulated

Onvoltooid verleden tijd

  • ik wapperde
  • jij wapperde
  • hij/zij/het wapperde
  • wij wapperden
  • jullie wapperden
  • zij wapperden

Present perfect

  • I have undulated
  • you have undulated
  • he/she/it has undulated
  • we have undulated
  • you have undulated
  • they have undulated

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gewapperd
  • jij hebt gewapperd
  • hij/zij/het heeft gewapperd
  • wij hebben gewapperd
  • jullie hebben gewapperd
  • zij hebben gewapperd

Past perfect

  • I had undulated
  • you had undulated
  • he/she/it had undulated
  • we had undulated
  • you had undulated
  • they had undulated

Voltooid verleden tijd

  • ik had gewapperd
  • jij had gewapperd
  • hij/zij/het had gewapperd
  • wij hadden gewapperd
  • jullie hadden gewapperd
  • zij hadden gewapperd

Future

  • I will undulate
  • you will undulate
  • he/she/it will undulate
  • we will undulate
  • you will undulate
  • they will undulate

Toekomende tijd I

  • ik zal wapperen
  • jij zult wapperen
  • hij/zij/het zal wapperen
  • wij zullen wapperen
  • jullie zullen wapperen
  • zij zullen wapperen

Future perfect

  • I will have undulated
  • you will have undulated
  • he/she/it will have undulated
  • we will have undulated
  • you will have undulated
  • they will have undulated

Toekomende tijd II

  • ik zal gewapperd hebben
  • jij zult gewapperd hebben
  • hij/zij/het zal gewapperd hebben
  • wij zullen gewapperd hebben
  • jullie zullen gewapperd hebben
  • zij zullen gewapperd hebben

Conditional present

  • I would undulate
  • you would undulate
  • he/she/it would undulate
  • we would undulate
  • you would undulate
  • they would undulate

Conditionalis I

  • ik zou wapperen
  • jij zou wapperen
  • hij/zij/het zou wapperen
  • wij zouden wapperen
  • jullie zouden wapperen
  • zij zouden wapperen

Conditional perfect

  • I would have undulated
  • you would have undulated
  • he/she/it would have undulated
  • we would have undulated
  • you would have undulated
  • they would have undulated

Conditionalis II

  • ik zou hebben gewapperd
  • jij zou hebben gewapperd
  • hij/zij/het zou hebben gewapperd
  • wij zouden hebben gewapperd
  • jullie zouden hebben gewapperd
  • zij zouden hebben gewapperd

Imperative

  • you undulate
  • you undulate

Imperatief

  • jij wapper
  • jullie wappert

Verwijzingen

Bekijk 5 definitie(s) van undulate