Vervoeging van vademen

Vertaling: sonder

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik vadem
  • jij vademt
  • hij/zij/het vademt
  • wij vademen
  • jullie vademen
  • zij vademen

Présent

  • je sonde
  • tu sondes
  • il/elle sonde
  • nous sondons
  • vous sondez
  • ils/elles sondent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik vademde
  • jij vademde
  • hij/zij/het vademde
  • wij vademden
  • jullie vademden
  • zij vademden

Indicatif imparfait

  • je sondais
  • tu sondais
  • il/elle sondait
  • nous sondions
  • vous sondiez
  • ils/elles sondaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gevademd
  • jij hebt gevademd
  • hij/zij/het heeft gevademd
  • wij hebben gevademd
  • jullie hebben gevademd
  • zij hebben gevademd

Indicatif passé composé

  • j'ai sondé
  • tu as sondé
  • il/elle a sondé
  • nous avons sondé
  • vous avez sondé
  • ils/elles ont sondé

Voltooid verleden tijd

  • ik had gevademd
  • jij had gevademd
  • hij/zij/het had gevademd
  • wij hadden gevademd
  • jullie hadden gevademd
  • zij hadden gevademd

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais sondé
  • tu avais sondé
  • il/elle avait sondé
  • nous avions sondé
  • vous aviez sondé
  • ils/elles avaient sondé

Toekomende tijd I

  • ik zal vademen
  • jij zult vademen
  • hij/zij/het zal vademen
  • wij zullen vademen
  • jullie zullen vademen
  • zij zullen vademen

Indicatif futur

  • je sonderai
  • tu sonderas
  • il/elle sondera
  • nous sonderons
  • vous sonderez
  • ils/elles sonderont

Toekomende tijd II

  • ik zal gevademd hebben
  • jij zult gevademd hebben
  • hij/zij/het zal gevademd hebben
  • wij zullen gevademd hebben
  • jullie zullen gevademd hebben
  • zij zullen gevademd hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai sondé
  • tu auras sondé
  • il/elle aura sondé
  • nous aurons sondé
  • vous aurez sondé
  • ils/elles auront sondé

Conditionalis I

  • ik zou vademen
  • jij zou vademen
  • hij/zij/het zou vademen
  • wij zouden vademen
  • jullie zouden vademen
  • zij zouden vademen

Conditionnel présent

  • je sonderais
  • tu sonderais
  • il/elle sonderait
  • nous sonderions
  • vous sonderiez
  • ils/elles sonderaient

Conditionalis II

  • ik zou hebben gevademd
  • jij zou hebben gevademd
  • hij/zij/het zou hebben gevademd
  • wij zouden hebben gevademd
  • jullie zouden hebben gevademd
  • zij zouden hebben gevademd

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais sondé
  • tu aurais sondé
  • il/elle aurait sondé
  • nous aurions sondé
  • vous auriez sondé
  • ils/elles auraient sondé

Imperatief

  • jij vadem
  • jullie vademt

Impératif

  • tu sonde
  • vous sondez