Vervoeging van vastmaken
Onbepaalde wijs (infinitief): vastmaken
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik maak vast
- jij maakt vast
- hij/zij/het maakt vast
- wij maken vast
- jullie maken vast
- zij maken vast
Present
- I determine
- you determine
- he/she/it determines
- we determine
- you determine
- they determine
Onvoltooid verleden tijd
- ik maakte vast
- jij maakte vast
- hij/zij/het maakte vast
- wij maakten vast
- jullie maakten vast
- zij maakten vast
Simple past
- I determined
- you determined
- he/she/it determined
- we determined
- you determined
- they determined
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb vastgemaakt
- jij hebt vastgemaakt
- hij/zij/het heeft vastgemaakt
- wij hebben vastgemaakt
- jullie hebben vastgemaakt
- zij hebben vastgemaakt
Present perfect
- I have determined
- you have determined
- he/she/it has determined
- we have determined
- you have determined
- they have determined
Voltooid verleden tijd
- ik had vastgemaakt
- jij had vastgemaakt
- hij/zij/het had vastgemaakt
- wij hadden vastgemaakt
- jullie hadden vastgemaakt
- zij hadden vastgemaakt
Past perfect
- I had determined
- you had determined
- he/she/it had determined
- we had determined
- you had determined
- they had determined
Toekomende tijd I
- ik zal vastmaken
- jij zult vastmaken
- hij/zij/het zal vastmaken
- wij zullen vastmaken
- jullie zullen vastmaken
- zij zullen vastmaken
Future
- I will determine
- you will determine
- he/she/it will determine
- we will determine
- you will determine
- they will determine
Toekomende tijd II
- ik zal vastgemaakt hebben
- jij zult vastgemaakt hebben
- hij/zij/het zal vastgemaakt hebben
- wij zullen vastgemaakt hebben
- jullie zullen vastgemaakt hebben
- zij zullen vastgemaakt hebben
Future perfect
- I will have determined
- you will have determined
- he/she/it will have determined
- we will have determined
- you will have determined
- they will have determined
Conditionalis I
- ik zou vastmaken
- jij zou vastmaken
- hij/zij/het zou vastmaken
- wij zouden vastmaken
- jullie zouden vastmaken
- zij zouden vastmaken
Conditional present
- I would determine
- you would determine
- he/she/it would determine
- we would determine
- you would determine
- they would determine
Conditionalis II
- ik zou hebben vastgemaakt
- jij zou hebben vastgemaakt
- hij/zij/het zou hebben vastgemaakt
- wij zouden hebben vastgemaakt
- jullie zouden hebben vastgemaakt
- zij zouden hebben vastgemaakt
Conditional perfect
- I would have determined
- you would have determined
- he/she/it would have determined
- we would have determined
- you would have determined
- they would have determined
Imperatief
- jij maak vast
- jullie maakt vast
Imperative
- you determine
- you determine