Vervoeging van vatten
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vat
- jij vat
- hij/zij/het vat
- wij vatten
- jullie vatten
- zij vatten
Indicativo presente
- yo entiendo
- tú entiendes
- él/ella entiende
- nosotros entendemos
- vosotros entendéis
- ellos/ellas entienden
Onvoltooid verleden tijd
- ik vatte
- jij vatte
- hij/zij/het vatte
- wij vatten
- jullie vatten
- zij vatten
Indefinido
- yo entendí
- tú entendiste
- él/ella entendió
- nosotros entendimos
- vosotros entendisteis
- ellos/ellas entendieron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gevat
- jij hebt gevat
- hij/zij/het heeft gevat
- wij hebben gevat
- jullie hebben gevat
- zij hebben gevat
Pretérito perfecto compuesto
- yo he entendido
- tú has entendido
- él/ella ha entendido
- nosotros hemos entendido
- vosotros habéis entendido
- ellos/ellas han entendido
Voltooid verleden tijd
- ik had gevat
- jij had gevat
- hij/zij/het had gevat
- wij hadden gevat
- jullie hadden gevat
- zij hadden gevat
Pluscuamperfecto
- yo había entendido
- tú habías entendido
- él/ella había entendido
- nosotros habíamos entendido
- vosotros habíais entendido
- ellos/ellas habían entendido
Toekomende tijd I
- ik zal vatten
- jij zult vatten
- hij/zij/het zal vatten
- wij zullen vatten
- jullie zullen vatten
- zij zullen vatten
Futuro I
- yo entenderé
- tú entenderás
- él/ella entenderá
- nosotros entenderemos
- vosotros entenderéis
- ellos/ellas entenderán
Toekomende tijd II
- ik zal gevat hebben
- jij zult gevat hebben
- hij/zij/het zal gevat hebben
- wij zullen gevat hebben
- jullie zullen gevat hebben
- zij zullen gevat hebben
Futuro perfecto
- yo habré entendido
- tú habrás entendido
- él/ella habrá entendido
- nosotros habremos entendido
- vosotros habréis entendido
- ellos/ellas habrán entendido
Conditionalis I
- ik zou vatten
- jij zou vatten
- hij/zij/het zou vatten
- wij zouden vatten
- jullie zouden vatten
- zij zouden vatten
Condicional
- yo entendería
- tú entenderías
- él/ella entendería
- nosotros entenderíamos
- vosotros entenderíais
- ellos/ellas entenderían
Conditionalis II
- ik zou hebben gevat
- jij zou hebben gevat
- hij/zij/het zou hebben gevat
- wij zouden hebben gevat
- jullie zouden hebben gevat
- zij zouden hebben gevat
Condicional perfecto
- yo habría entendido
- tú habrías entendido
- él/ella habría entendido
- nosotros habríamos entendido
- vosotros habríais entendido
- ellos/ellas habrían entendido
Imperatief
- jij vat
- jullie vat
Imperativo presente
- tú entiende
- vosotros entended