Vervoeging van verbeelden
Onbepaalde wijs (infinitief): verbeelden
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verbeeld
- jij verbeeldt
- hij/zij/het verbeeldt
- wij verbeelden
- jullie verbeelden
- zij verbeelden
Präsens Indikativ
- ich bilde ab
- du bildest ab
- er/sie/es bildet ab
- wir bilden ab
- ihr bildet ab
- sie bilden ab
Onvoltooid verleden tijd
- ik verbeeldde
- jij verbeeldde
- hij/zij/het verbeeldde
- wij verbeeldden
- jullie verbeeldden
- zij verbeeldden
Präteritum Indikativ
- ich bildete ab
- du bildetest ab
- er/sie/es bildete ab
- wir bildeten ab
- ihr bildetet ab
- sie bildeten ab
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verbeeld
- jij hebt verbeeld
- hij/zij/het heeft verbeeld
- wij hebben verbeeld
- jullie hebben verbeeld
- zij hebben verbeeld
Perfekt Indikativ
- ich habe abgebildet
- du hast abgebildet
- er/sie/es hat abgebildet
- wir haben abgebildet
- ihr habt abgebildet
- sie haben abgebildet
Voltooid verleden tijd
- ik had verbeeld
- jij had verbeeld
- hij/zij/het had verbeeld
- wij hadden verbeeld
- jullie hadden verbeeld
- zij hadden verbeeld
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte abgebildet
- du hattest abgebildet
- er/sie/es hatte abgebildet
- wir hatten abgebildet
- ihr hattet abgebildet
- sie hatten abgebildet
Toekomende tijd I
- ik zal verbeelden
- jij zult verbeelden
- hij/zij/het zal verbeelden
- wij zullen verbeelden
- jullie zullen verbeelden
- zij zullen verbeelden
Futur I Indikativ
- ich werde abbilden
- du wirst abbilden
- er/sie/es wird abbilden
- wir werden abbilden
- ihr werdet abbilden
- sie werden abbilden
Toekomende tijd II
- ik zal verbeeld hebben
- jij zult verbeeld hebben
- hij/zij/het zal verbeeld hebben
- wij zullen verbeeld hebben
- jullie zullen verbeeld hebben
- zij zullen verbeeld hebben
Futur II Indikativ
- ich werde abgebildet haben
- du wirst abgebildet haben
- er/sie/es wird abgebildet haben
- wir werden abgebildet haben
- ihr werdet abgebildet haben
- sie werden abgebildet haben
Conditionalis I
- ik zou verbeelden
- jij zou verbeelden
- hij/zij/het zou verbeelden
- wij zouden verbeelden
- jullie zouden verbeelden
- zij zouden verbeelden
Futur I Konjunktiv II
- ich würde abbilden
- du würdest abbilden
- er/sie/es würde abbilden
- wir würden abbilden
- ihr würdet abbilden
- sie würden abbilden
Conditionalis II
- ik zou hebben verbeeld
- jij zou hebben verbeeld
- hij/zij/het zou hebben verbeeld
- wij zouden hebben verbeeld
- jullie zouden hebben verbeeld
- zij zouden hebben verbeeld
Futur II Konjunktiv II
- ich würde abgebildet haben
- du würdest abgebildet haben
- er/sie/es würde abgebildet haben
- wir würden abgebildet haben
- ihr würdet abgebildet haben
- sie würden abgebildet haben
Imperatief
- jij verbeeld
- jullie verbeeldt
Imperativ
- du bilde ab
- ihr bildet ab