Vervoeging van verbinden
Onbepaalde wijs (infinitief): verbinden
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verbind
- jij verbindt
- hij/zij/het verbindt
- wij verbinden
- jullie verbinden
- zij verbinden
Präsens Indikativ
- ich assoziiere
- du assoziierst
- er/sie/es assoziiert
- wir assoziieren
- ihr assoziiert
- sie assoziieren
Onvoltooid verleden tijd
- ik verbond
- jij verbond
- hij/zij/het verbond
- wij verbonden
- jullie verbonden
- zij verbonden
Präteritum Indikativ
- ich assoziierte
- du assoziiertest
- er/sie/es assoziierte
- wir assoziierten
- ihr assoziiertet
- sie assoziierten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verbonden
- jij hebt verbonden
- hij/zij/het heeft verbonden
- wij hebben verbonden
- jullie hebben verbonden
- zij hebben verbonden
Perfekt Indikativ
- ich habe assoziiert
- du hast assoziiert
- er/sie/es hat assoziiert
- wir haben assoziiert
- ihr habt assoziiert
- sie haben assoziiert
Voltooid verleden tijd
- ik had verbonden
- jij had verbonden
- hij/zij/het had verbonden
- wij hadden verbonden
- jullie hadden verbonden
- zij hadden verbonden
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte assoziiert
- du hattest assoziiert
- er/sie/es hatte assoziiert
- wir hatten assoziiert
- ihr hattet assoziiert
- sie hatten assoziiert
Toekomende tijd I
- ik zal verbinden
- jij zult verbinden
- hij/zij/het zal verbinden
- wij zullen verbinden
- jullie zullen verbinden
- zij zullen verbinden
Futur I Indikativ
- ich werde assoziieren
- du wirst assoziieren
- er/sie/es wird assoziieren
- wir werden assoziieren
- ihr werdet assoziieren
- sie werden assoziieren
Toekomende tijd II
- ik zal verbonden hebben
- jij zult verbonden hebben
- hij/zij/het zal verbonden hebben
- wij zullen verbonden hebben
- jullie zullen verbonden hebben
- zij zullen verbonden hebben
Futur II Indikativ
- ich werde assoziiert haben
- du wirst assoziiert haben
- er/sie/es wird assoziiert haben
- wir werden assoziiert haben
- ihr werdet assoziiert haben
- sie werden assoziiert haben
Conditionalis I
- ik zou verbinden
- jij zou verbinden
- hij/zij/het zou verbinden
- wij zouden verbinden
- jullie zouden verbinden
- zij zouden verbinden
Futur I Konjunktiv II
- ich würde assoziieren
- du würdest assoziieren
- er/sie/es würde assoziieren
- wir würden assoziieren
- ihr würdet assoziieren
- sie würden assoziieren
Conditionalis II
- ik zou hebben verbonden
- jij zou hebben verbonden
- hij/zij/het zou hebben verbonden
- wij zouden hebben verbonden
- jullie zouden hebben verbonden
- zij zouden hebben verbonden
Futur II Konjunktiv II
- ich würde assoziiert haben
- du würdest assoziiert haben
- er/sie/es würde assoziiert haben
- wir würden assoziiert haben
- ihr würdet assoziiert haben
- sie würden assoziiert haben
Imperatief
- jij verbind
- jullie verbindt
Imperativ
- du assoziiere
- ihr assoziiert