Vervoeging van verbreken
Onbepaalde wijs (infinitief): verbreken
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verbreek
- jij verbreekt
- hij/zij/het verbreekt
- wij verbreken
- jullie verbreken
- zij verbreken
Present
- I infract
- you infract
- he/she/it infracts
- we infract
- you infract
- they infract
Onvoltooid verleden tijd
- ik verbrak
- jij verbrak
- hij/zij/het verbrak
- wij verbraken
- jullie verbraken
- zij verbraken
Simple past
- I infracted
- you infracted
- he/she/it infracted
- we infracted
- you infracted
- they infracted
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verbroken
- jij hebt verbroken
- hij/zij/het heeft verbroken
- wij hebben verbroken
- jullie hebben verbroken
- zij hebben verbroken
Present perfect
- I have infracted
- you have infracted
- he/she/it has infracted
- we have infracted
- you have infracted
- they have infracted
Voltooid verleden tijd
- ik had verbroken
- jij had verbroken
- hij/zij/het had verbroken
- wij hadden verbroken
- jullie hadden verbroken
- zij hadden verbroken
Past perfect
- I had infracted
- you had infracted
- he/she/it had infracted
- we had infracted
- you had infracted
- they had infracted
Toekomende tijd I
- ik zal verbreken
- jij zult verbreken
- hij/zij/het zal verbreken
- wij zullen verbreken
- jullie zullen verbreken
- zij zullen verbreken
Future
- I will infract
- you will infract
- he/she/it will infract
- we will infract
- you will infract
- they will infract
Toekomende tijd II
- ik zal verbroken hebben
- jij zult verbroken hebben
- hij/zij/het zal verbroken hebben
- wij zullen verbroken hebben
- jullie zullen verbroken hebben
- zij zullen verbroken hebben
Future perfect
- I will have infracted
- you will have infracted
- he/she/it will have infracted
- we will have infracted
- you will have infracted
- they will have infracted
Conditionalis I
- ik zou verbreken
- jij zou verbreken
- hij/zij/het zou verbreken
- wij zouden verbreken
- jullie zouden verbreken
- zij zouden verbreken
Conditional present
- I would infract
- you would infract
- he/she/it would infract
- we would infract
- you would infract
- they would infract
Conditionalis II
- ik zou hebben verbroken
- jij zou hebben verbroken
- hij/zij/het zou hebben verbroken
- wij zouden hebben verbroken
- jullie zouden hebben verbroken
- zij zouden hebben verbroken
Conditional perfect
- I would have infracted
- you would have infracted
- he/she/it would have infracted
- we would have infracted
- you would have infracted
- they would have infracted
Imperatief
- jij verbreek
- jullie verbreekt
Imperative
- you infract
- you infract