Vervoeging van verbreken

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verbreek
  • jij verbreekt
  • hij/zij/het verbreekt
  • wij verbreken
  • jullie verbreken
  • zij verbreken

Présent

  • je viole
  • tu violes
  • il/elle viole
  • nous violons
  • vous violez
  • ils/elles violent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik verbrak
  • jij verbrak
  • hij/zij/het verbrak
  • wij verbraken
  • jullie verbraken
  • zij verbraken

Indicatif imparfait

  • je violais
  • tu violais
  • il/elle violait
  • nous violions
  • vous violiez
  • ils/elles violaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb verbroken
  • jij hebt verbroken
  • hij/zij/het heeft verbroken
  • wij hebben verbroken
  • jullie hebben verbroken
  • zij hebben verbroken

Indicatif passé composé

  • j'ai violé
  • tu as violé
  • il/elle a violé
  • nous avons violé
  • vous avez violé
  • ils/elles ont violé

Voltooid verleden tijd

  • ik had verbroken
  • jij had verbroken
  • hij/zij/het had verbroken
  • wij hadden verbroken
  • jullie hadden verbroken
  • zij hadden verbroken

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais violé
  • tu avais violé
  • il/elle avait violé
  • nous avions violé
  • vous aviez violé
  • ils/elles avaient violé

Toekomende tijd I

  • ik zal verbreken
  • jij zult verbreken
  • hij/zij/het zal verbreken
  • wij zullen verbreken
  • jullie zullen verbreken
  • zij zullen verbreken

Indicatif futur

  • je violerai
  • tu violeras
  • il/elle violera
  • nous violerons
  • vous violerez
  • ils/elles violeront

Toekomende tijd II

  • ik zal verbroken hebben
  • jij zult verbroken hebben
  • hij/zij/het zal verbroken hebben
  • wij zullen verbroken hebben
  • jullie zullen verbroken hebben
  • zij zullen verbroken hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai violé
  • tu auras violé
  • il/elle aura violé
  • nous aurons violé
  • vous aurez violé
  • ils/elles auront violé

Conditionalis I

  • ik zou verbreken
  • jij zou verbreken
  • hij/zij/het zou verbreken
  • wij zouden verbreken
  • jullie zouden verbreken
  • zij zouden verbreken

Conditionnel présent

  • je violerais
  • tu violerais
  • il/elle violerait
  • nous violerions
  • vous violeriez
  • ils/elles violeraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben verbroken
  • jij zou hebben verbroken
  • hij/zij/het zou hebben verbroken
  • wij zouden hebben verbroken
  • jullie zouden hebben verbroken
  • zij zouden hebben verbroken

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais violé
  • tu aurais violé
  • il/elle aurait violé
  • nous aurions violé
  • vous auriez violé
  • ils/elles auraient violé

Imperatief

  • jij verbreek
  • jullie verbreekt

Impératif

  • tu viole
  • vous violez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van verbreken