Vervoeging van verdoezelen

Onbepaalde wijs (infinitief): verdoezelen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verdoezel
  • jij verdoezelt
  • hij/zij/het verdoezelt
  • wij verdoezelen
  • jullie verdoezelen
  • zij verdoezelen

Present

  • I cloud
  • you cloud
  • he/she/it clouds
  • we cloud
  • you cloud
  • they cloud

Onvoltooid verleden tijd

  • ik verdoezelde
  • jij verdoezelde
  • hij/zij/het verdoezelde
  • wij verdoezelden
  • jullie verdoezelden
  • zij verdoezelden

Simple past

  • I clouded
  • you clouded
  • he/she/it clouded
  • we clouded
  • you clouded
  • they clouded

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb verdoezeld
  • jij hebt verdoezeld
  • hij/zij/het heeft verdoezeld
  • wij hebben verdoezeld
  • jullie hebben verdoezeld
  • zij hebben verdoezeld

Present perfect

  • I have clouded
  • you have clouded
  • he/she/it has clouded
  • we have clouded
  • you have clouded
  • they have clouded

Voltooid verleden tijd

  • ik had verdoezeld
  • jij had verdoezeld
  • hij/zij/het had verdoezeld
  • wij hadden verdoezeld
  • jullie hadden verdoezeld
  • zij hadden verdoezeld

Past perfect

  • I had clouded
  • you had clouded
  • he/she/it had clouded
  • we had clouded
  • you had clouded
  • they had clouded

Toekomende tijd I

  • ik zal verdoezelen
  • jij zult verdoezelen
  • hij/zij/het zal verdoezelen
  • wij zullen verdoezelen
  • jullie zullen verdoezelen
  • zij zullen verdoezelen

Future

  • I will cloud
  • you will cloud
  • he/she/it will cloud
  • we will cloud
  • you will cloud
  • they will cloud

Toekomende tijd II

  • ik zal verdoezeld hebben
  • jij zult verdoezeld hebben
  • hij/zij/het zal verdoezeld hebben
  • wij zullen verdoezeld hebben
  • jullie zullen verdoezeld hebben
  • zij zullen verdoezeld hebben

Future perfect

  • I will have clouded
  • you will have clouded
  • he/she/it will have clouded
  • we will have clouded
  • you will have clouded
  • they will have clouded

Conditionalis I

  • ik zou verdoezelen
  • jij zou verdoezelen
  • hij/zij/het zou verdoezelen
  • wij zouden verdoezelen
  • jullie zouden verdoezelen
  • zij zouden verdoezelen

Conditional present

  • I would cloud
  • you would cloud
  • he/she/it would cloud
  • we would cloud
  • you would cloud
  • they would cloud

Conditionalis II

  • ik zou hebben verdoezeld
  • jij zou hebben verdoezeld
  • hij/zij/het zou hebben verdoezeld
  • wij zouden hebben verdoezeld
  • jullie zouden hebben verdoezeld
  • zij zouden hebben verdoezeld

Conditional perfect

  • I would have clouded
  • you would have clouded
  • he/she/it would have clouded
  • we would have clouded
  • you would have clouded
  • they would have clouded

Imperatief

  • jij verdoezel
  • jullie verdoezelt

Imperative

  • you cloud
  • you cloud