Vervoeging van verdoezelen

Onbepaalde wijs (infinitief): verdoezelen

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verdoezel
  • jij verdoezelt
  • hij/zij/het verdoezelt
  • wij verdoezelen
  • jullie verdoezelen
  • zij verdoezelen

Indicativo presente

  • yo difumino
  • difuminas
  • él/ella difumina
  • nosotros difuminamos
  • vosotros difumináis
  • ellos/ellas difuminan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik verdoezelde
  • jij verdoezelde
  • hij/zij/het verdoezelde
  • wij verdoezelden
  • jullie verdoezelden
  • zij verdoezelden

Indefinido

  • yo difuminé
  • difuminaste
  • él/ella difuminó
  • nosotros difuminamos
  • vosotros difuminasteis
  • ellos/ellas difuminaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb verdoezeld
  • jij hebt verdoezeld
  • hij/zij/het heeft verdoezeld
  • wij hebben verdoezeld
  • jullie hebben verdoezeld
  • zij hebben verdoezeld

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he difuminado
  • has difuminado
  • él/ella ha difuminado
  • nosotros hemos difuminado
  • vosotros habéis difuminado
  • ellos/ellas han difuminado

Voltooid verleden tijd

  • ik had verdoezeld
  • jij had verdoezeld
  • hij/zij/het had verdoezeld
  • wij hadden verdoezeld
  • jullie hadden verdoezeld
  • zij hadden verdoezeld

Pluscuamperfecto

  • yo había difuminado
  • habías difuminado
  • él/ella había difuminado
  • nosotros habíamos difuminado
  • vosotros habíais difuminado
  • ellos/ellas habían difuminado

Toekomende tijd I

  • ik zal verdoezelen
  • jij zult verdoezelen
  • hij/zij/het zal verdoezelen
  • wij zullen verdoezelen
  • jullie zullen verdoezelen
  • zij zullen verdoezelen

Futuro I

  • yo difuminaré
  • difuminarás
  • él/ella difuminará
  • nosotros difuminaremos
  • vosotros difuminaréis
  • ellos/ellas difuminarán

Toekomende tijd II

  • ik zal verdoezeld hebben
  • jij zult verdoezeld hebben
  • hij/zij/het zal verdoezeld hebben
  • wij zullen verdoezeld hebben
  • jullie zullen verdoezeld hebben
  • zij zullen verdoezeld hebben

Futuro perfecto

  • yo habré difuminado
  • habrás difuminado
  • él/ella habrá difuminado
  • nosotros habremos difuminado
  • vosotros habréis difuminado
  • ellos/ellas habrán difuminado

Conditionalis I

  • ik zou verdoezelen
  • jij zou verdoezelen
  • hij/zij/het zou verdoezelen
  • wij zouden verdoezelen
  • jullie zouden verdoezelen
  • zij zouden verdoezelen

Condicional

  • yo difuminaría
  • difuminarías
  • él/ella difuminaría
  • nosotros difuminaríamos
  • vosotros difuminaríais
  • ellos/ellas difuminarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben verdoezeld
  • jij zou hebben verdoezeld
  • hij/zij/het zou hebben verdoezeld
  • wij zouden hebben verdoezeld
  • jullie zouden hebben verdoezeld
  • zij zouden hebben verdoezeld

Condicional perfecto

  • yo habría difuminado
  • habrías difuminado
  • él/ella habría difuminado
  • nosotros habríamos difuminado
  • vosotros habríais difuminado
  • ellos/ellas habrían difuminado

Imperatief

  • jij verdoezel
  • jullie verdoezelt

Imperativo presente

  • difumina
  • vosotros difuminad