Vervoeging van vereffenen

Onbepaalde wijs (infinitief): vereffenen

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik vereffen
  • jij vereffent
  • hij/zij/het vereffent
  • wij vereffenen
  • jullie vereffenen
  • zij vereffenen

Indicativo presente

  • yo saldo
  • saldas
  • él/ella salda
  • nosotros saldamos
  • vosotros saldáis
  • ellos/ellas saldan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik vereffende
  • jij vereffende
  • hij/zij/het vereffende
  • wij vereffenden
  • jullie vereffenden
  • zij vereffenden

Indefinido

  • yo saldé
  • saldaste
  • él/ella saldó
  • nosotros saldamos
  • vosotros saldasteis
  • ellos/ellas saldaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb vereffend
  • jij hebt vereffend
  • hij/zij/het heeft vereffend
  • wij hebben vereffend
  • jullie hebben vereffend
  • zij hebben vereffend

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he saldado
  • has saldado
  • él/ella ha saldado
  • nosotros hemos saldado
  • vosotros habéis saldado
  • ellos/ellas han saldado

Voltooid verleden tijd

  • ik had vereffend
  • jij had vereffend
  • hij/zij/het had vereffend
  • wij hadden vereffend
  • jullie hadden vereffend
  • zij hadden vereffend

Pluscuamperfecto

  • yo había saldado
  • habías saldado
  • él/ella había saldado
  • nosotros habíamos saldado
  • vosotros habíais saldado
  • ellos/ellas habían saldado

Toekomende tijd I

  • ik zal vereffenen
  • jij zult vereffenen
  • hij/zij/het zal vereffenen
  • wij zullen vereffenen
  • jullie zullen vereffenen
  • zij zullen vereffenen

Futuro I

  • yo saldaré
  • saldarás
  • él/ella saldará
  • nosotros saldaremos
  • vosotros saldaréis
  • ellos/ellas saldarán

Toekomende tijd II

  • ik zal vereffend hebben
  • jij zult vereffend hebben
  • hij/zij/het zal vereffend hebben
  • wij zullen vereffend hebben
  • jullie zullen vereffend hebben
  • zij zullen vereffend hebben

Futuro perfecto

  • yo habré saldado
  • habrás saldado
  • él/ella habrá saldado
  • nosotros habremos saldado
  • vosotros habréis saldado
  • ellos/ellas habrán saldado

Conditionalis I

  • ik zou vereffenen
  • jij zou vereffenen
  • hij/zij/het zou vereffenen
  • wij zouden vereffenen
  • jullie zouden vereffenen
  • zij zouden vereffenen

Condicional

  • yo saldaría
  • saldarías
  • él/ella saldaría
  • nosotros saldaríamos
  • vosotros saldaríais
  • ellos/ellas saldarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben vereffend
  • jij zou hebben vereffend
  • hij/zij/het zou hebben vereffend
  • wij zouden hebben vereffend
  • jullie zouden hebben vereffend
  • zij zouden hebben vereffend

Condicional perfecto

  • yo habría saldado
  • habrías saldado
  • él/ella habría saldado
  • nosotros habríamos saldado
  • vosotros habríais saldado
  • ellos/ellas habrían saldado

Imperatief

  • jij vereffen
  • jullie vereffent

Imperativo presente

  • salda
  • vosotros saldad