Vervoeging van vergieten

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik vergiet
  • jij vergiet
  • hij/zij/het vergiet
  • wij vergieten
  • jullie vergieten
  • zij vergieten

Present

  • I pour
  • you pour
  • he/she/it pours
  • we pour
  • you pour
  • they pour

Onvoltooid verleden tijd

  • ik vergoot
  • jij vergoot
  • hij/zij/het vergoot
  • wij vergoten
  • jullie vergoten
  • zij vergoten

Simple past

  • I poured
  • you poured
  • he/she/it poured
  • we poured
  • you poured
  • they poured

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb vergoten
  • jij hebt vergoten
  • hij/zij/het heeft vergoten
  • wij hebben vergoten
  • jullie hebben vergoten
  • zij hebben vergoten

Present perfect

  • I have poured
  • you have poured
  • he/she/it has poured
  • we have poured
  • you have poured
  • they have poured

Voltooid verleden tijd

  • ik had vergoten
  • jij had vergoten
  • hij/zij/het had vergoten
  • wij hadden vergoten
  • jullie hadden vergoten
  • zij hadden vergoten

Past perfect

  • I had poured
  • you had poured
  • he/she/it had poured
  • we had poured
  • you had poured
  • they had poured

Toekomende tijd I

  • ik zal vergieten
  • jij zult vergieten
  • hij/zij/het zal vergieten
  • wij zullen vergieten
  • jullie zullen vergieten
  • zij zullen vergieten

Future

  • I will pour
  • you will pour
  • he/she/it will pour
  • we will pour
  • you will pour
  • they will pour

Toekomende tijd II

  • ik zal vergoten hebben
  • jij zult vergoten hebben
  • hij/zij/het zal vergoten hebben
  • wij zullen vergoten hebben
  • jullie zullen vergoten hebben
  • zij zullen vergoten hebben

Future perfect

  • I will have poured
  • you will have poured
  • he/she/it will have poured
  • we will have poured
  • you will have poured
  • they will have poured

Conditionalis I

  • ik zou vergieten
  • jij zou vergieten
  • hij/zij/het zou vergieten
  • wij zouden vergieten
  • jullie zouden vergieten
  • zij zouden vergieten

Conditional present

  • I would pour
  • you would pour
  • he/she/it would pour
  • we would pour
  • you would pour
  • they would pour

Conditionalis II

  • ik zou hebben vergoten
  • jij zou hebben vergoten
  • hij/zij/het zou hebben vergoten
  • wij zouden hebben vergoten
  • jullie zouden hebben vergoten
  • zij zouden hebben vergoten

Conditional perfect

  • I would have poured
  • you would have poured
  • he/she/it would have poured
  • we would have poured
  • you would have poured
  • they would have poured

Imperatief

  • jij vergiet
  • jullie vergiet

Imperative

  • you pour
  • you pour

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van vergieten