Vervoeging van verlagen
Onbepaalde wijs (infinitief): verlagen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verlaag
- jij verlaagt
- hij/zij/het verlaagt
- wij verlagen
- jullie verlagen
- zij verlagen
Präsens Indikativ
- ich setze herab
- du setzt herab
- er/sie/es setzt herab
- wir setzen herab
- ihr setzt herab
- sie setzen herab
Onvoltooid verleden tijd
- ik verlaagde
- jij verlaagde
- hij/zij/het verlaagde
- wij verlaagden
- jullie verlaagden
- zij verlaagden
Präteritum Indikativ
- ich setzte herab
- du setztest herab
- er/sie/es setzte herab
- wir setzten herab
- ihr setztet herab
- sie setzten herab
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verlaagd
- jij hebt verlaagd
- hij/zij/het heeft verlaagd
- wij hebben verlaagd
- jullie hebben verlaagd
- zij hebben verlaagd
Perfekt Indikativ
- ich habe herabgesetzt
- du hast herabgesetzt
- er/sie/es hat herabgesetzt
- wir haben herabgesetzt
- ihr habt herabgesetzt
- sie haben herabgesetzt
Voltooid verleden tijd
- ik had verlaagd
- jij had verlaagd
- hij/zij/het had verlaagd
- wij hadden verlaagd
- jullie hadden verlaagd
- zij hadden verlaagd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte herabgesetzt
- du hattest herabgesetzt
- er/sie/es hatte herabgesetzt
- wir hatten herabgesetzt
- ihr hattet herabgesetzt
- sie hatten herabgesetzt
Toekomende tijd I
- ik zal verlagen
- jij zult verlagen
- hij/zij/het zal verlagen
- wij zullen verlagen
- jullie zullen verlagen
- zij zullen verlagen
Futur I Indikativ
- ich werde herabsetzen
- du wirst herabsetzen
- er/sie/es wird herabsetzen
- wir werden herabsetzen
- ihr werdet herabsetzen
- sie werden herabsetzen
Toekomende tijd II
- ik zal verlaagd hebben
- jij zult verlaagd hebben
- hij/zij/het zal verlaagd hebben
- wij zullen verlaagd hebben
- jullie zullen verlaagd hebben
- zij zullen verlaagd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde herabgesetzt haben
- du wirst herabgesetzt haben
- er/sie/es wird herabgesetzt haben
- wir werden herabgesetzt haben
- ihr werdet herabgesetzt haben
- sie werden herabgesetzt haben
Conditionalis I
- ik zou verlagen
- jij zou verlagen
- hij/zij/het zou verlagen
- wij zouden verlagen
- jullie zouden verlagen
- zij zouden verlagen
Futur I Konjunktiv II
- ich würde herabsetzen
- du würdest herabsetzen
- er/sie/es würde herabsetzen
- wir würden herabsetzen
- ihr würdet herabsetzen
- sie würden herabsetzen
Conditionalis II
- ik zou hebben verlaagd
- jij zou hebben verlaagd
- hij/zij/het zou hebben verlaagd
- wij zouden hebben verlaagd
- jullie zouden hebben verlaagd
- zij zouden hebben verlaagd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde herabgesetzt haben
- du würdest herabgesetzt haben
- er/sie/es würde herabgesetzt haben
- wir würden herabgesetzt haben
- ihr würdet herabgesetzt haben
- sie würden herabgesetzt haben
Imperatief
- jij verlaag
- jullie verlaagt
Imperativ
- du setz(e) herab
- ihr setzt herab