Vervoeging van verspreiden
Onbepaalde wijs (infinitief): verspreiden
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verspreid
- jij verspreidt
- hij/zij/het verspreidt
- wij verspreiden
- jullie verspreiden
- zij verspreiden
Present
- I circulate
- you circulate
- he/she/it circulates
- we circulate
- you circulate
- they circulate
Onvoltooid verleden tijd
- ik verspreidde
- jij verspreidde
- hij/zij/het verspreidde
- wij verspreidden
- jullie verspreidden
- zij verspreidden
Simple past
- I circulated
- you circulated
- he/she/it circulated
- we circulated
- you circulated
- they circulated
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verspreid
- jij hebt verspreid
- hij/zij/het heeft verspreid
- wij hebben verspreid
- jullie hebben verspreid
- zij hebben verspreid
Present perfect
- I have circulated
- you have circulated
- he/she/it has circulated
- we have circulated
- you have circulated
- they have circulated
Voltooid verleden tijd
- ik had verspreid
- jij had verspreid
- hij/zij/het had verspreid
- wij hadden verspreid
- jullie hadden verspreid
- zij hadden verspreid
Past perfect
- I had circulated
- you had circulated
- he/she/it had circulated
- we had circulated
- you had circulated
- they had circulated
Toekomende tijd I
- ik zal verspreiden
- jij zult verspreiden
- hij/zij/het zal verspreiden
- wij zullen verspreiden
- jullie zullen verspreiden
- zij zullen verspreiden
Future
- I will circulate
- you will circulate
- he/she/it will circulate
- we will circulate
- you will circulate
- they will circulate
Toekomende tijd II
- ik zal verspreid hebben
- jij zult verspreid hebben
- hij/zij/het zal verspreid hebben
- wij zullen verspreid hebben
- jullie zullen verspreid hebben
- zij zullen verspreid hebben
Future perfect
- I will have circulated
- you will have circulated
- he/she/it will have circulated
- we will have circulated
- you will have circulated
- they will have circulated
Conditionalis I
- ik zou verspreiden
- jij zou verspreiden
- hij/zij/het zou verspreiden
- wij zouden verspreiden
- jullie zouden verspreiden
- zij zouden verspreiden
Conditional present
- I would circulate
- you would circulate
- he/she/it would circulate
- we would circulate
- you would circulate
- they would circulate
Conditionalis II
- ik zou hebben verspreid
- jij zou hebben verspreid
- hij/zij/het zou hebben verspreid
- wij zouden hebben verspreid
- jullie zouden hebben verspreid
- zij zouden hebben verspreid
Conditional perfect
- I would have circulated
- you would have circulated
- he/she/it would have circulated
- we would have circulated
- you would have circulated
- they would have circulated
Imperatief
- jij verspreid
- jullie verspreidt
Imperative
- you circulate
- you circulate