Vervoeging van verspreiden
Onbepaalde wijs (infinitief): verspreiden
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verspreid
- jij verspreidt
- hij/zij/het verspreidt
- wij verspreiden
- jullie verspreiden
- zij verspreiden
Indicativo presente
- yo propago
- tú propagas
- él/ella propaga
- nosotros propagamos
- vosotros propagáis
- ellos/ellas propagan
Onvoltooid verleden tijd
- ik verspreidde
- jij verspreidde
- hij/zij/het verspreidde
- wij verspreidden
- jullie verspreidden
- zij verspreidden
Indefinido
- yo propagué
- tú propagaste
- él/ella propagó
- nosotros propagamos
- vosotros propagasteis
- ellos/ellas propagaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verspreid
- jij hebt verspreid
- hij/zij/het heeft verspreid
- wij hebben verspreid
- jullie hebben verspreid
- zij hebben verspreid
Pretérito perfecto compuesto
- yo he propagado
- tú has propagado
- él/ella ha propagado
- nosotros hemos propagado
- vosotros habéis propagado
- ellos/ellas han propagado
Voltooid verleden tijd
- ik had verspreid
- jij had verspreid
- hij/zij/het had verspreid
- wij hadden verspreid
- jullie hadden verspreid
- zij hadden verspreid
Pluscuamperfecto
- yo había propagado
- tú habías propagado
- él/ella había propagado
- nosotros habíamos propagado
- vosotros habíais propagado
- ellos/ellas habían propagado
Toekomende tijd I
- ik zal verspreiden
- jij zult verspreiden
- hij/zij/het zal verspreiden
- wij zullen verspreiden
- jullie zullen verspreiden
- zij zullen verspreiden
Futuro I
- yo propagaré
- tú propagarás
- él/ella propagará
- nosotros propagaremos
- vosotros propagaréis
- ellos/ellas propagarán
Toekomende tijd II
- ik zal verspreid hebben
- jij zult verspreid hebben
- hij/zij/het zal verspreid hebben
- wij zullen verspreid hebben
- jullie zullen verspreid hebben
- zij zullen verspreid hebben
Futuro perfecto
- yo habré propagado
- tú habrás propagado
- él/ella habrá propagado
- nosotros habremos propagado
- vosotros habréis propagado
- ellos/ellas habrán propagado
Conditionalis I
- ik zou verspreiden
- jij zou verspreiden
- hij/zij/het zou verspreiden
- wij zouden verspreiden
- jullie zouden verspreiden
- zij zouden verspreiden
Condicional
- yo propagaría
- tú propagarías
- él/ella propagaría
- nosotros propagaríamos
- vosotros propagaríais
- ellos/ellas propagarían
Conditionalis II
- ik zou hebben verspreid
- jij zou hebben verspreid
- hij/zij/het zou hebben verspreid
- wij zouden hebben verspreid
- jullie zouden hebben verspreid
- zij zouden hebben verspreid
Condicional perfecto
- yo habría propagado
- tú habrías propagado
- él/ella habría propagado
- nosotros habríamos propagado
- vosotros habríais propagado
- ellos/ellas habrían propagado
Imperatief
- jij verspreid
- jullie verspreidt
Imperativo presente
- tú propaga
- vosotros propagad