Vervoeging van verwennen
Onbepaalde wijs (infinitief): verwennen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verwen
- jij verwent
- hij/zij/het verwent
- wij verwennen
- jullie verwennen
- zij verwennen
Präsens Indikativ
- ich verhätsch(e)le
- du verhätschelst
- er/sie/es verhätschelt
- wir verhätscheln
- ihr verhätschelt
- sie verhätscheln
Onvoltooid verleden tijd
- ik verwende
- jij verwende
- hij/zij/het verwende
- wij verwenden
- jullie verwenden
- zij verwenden
Präteritum Indikativ
- ich verhätschelte
- du verhätscheltest
- er/sie/es verhätschelte
- wir verhätschelten
- ihr verhätscheltet
- sie verhätschelten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verwend
- jij hebt verwend
- hij/zij/het heeft verwend
- wij hebben verwend
- jullie hebben verwend
- zij hebben verwend
Perfekt Indikativ
- ich habe verhätschelt
- du hast verhätschelt
- er/sie/es hat verhätschelt
- wir haben verhätschelt
- ihr habt verhätschelt
- sie haben verhätschelt
Voltooid verleden tijd
- ik had verwend
- jij had verwend
- hij/zij/het had verwend
- wij hadden verwend
- jullie hadden verwend
- zij hadden verwend
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte verhätschelt
- du hattest verhätschelt
- er/sie/es hatte verhätschelt
- wir hatten verhätschelt
- ihr hattet verhätschelt
- sie hatten verhätschelt
Toekomende tijd I
- ik zal verwennen
- jij zult verwennen
- hij/zij/het zal verwennen
- wij zullen verwennen
- jullie zullen verwennen
- zij zullen verwennen
Futur I Indikativ
- ich werde verhätscheln
- du wirst verhätscheln
- er/sie/es wird verhätscheln
- wir werden verhätscheln
- ihr werdet verhätscheln
- sie werden verhätscheln
Toekomende tijd II
- ik zal verwend hebben
- jij zult verwend hebben
- hij/zij/het zal verwend hebben
- wij zullen verwend hebben
- jullie zullen verwend hebben
- zij zullen verwend hebben
Futur II Indikativ
- ich werde verhätschelt haben
- du wirst verhätschelt haben
- er/sie/es wird verhätschelt haben
- wir werden verhätschelt haben
- ihr werdet verhätschelt haben
- sie werden verhätschelt haben
Conditionalis I
- ik zou verwennen
- jij zou verwennen
- hij/zij/het zou verwennen
- wij zouden verwennen
- jullie zouden verwennen
- zij zouden verwennen
Futur I Konjunktiv II
- ich würde verhätscheln
- du würdest verhätscheln
- er/sie/es würde verhätscheln
- wir würden verhätscheln
- ihr würdet verhätscheln
- sie würden verhätscheln
Conditionalis II
- ik zou hebben verwend
- jij zou hebben verwend
- hij/zij/het zou hebben verwend
- wij zouden hebben verwend
- jullie zouden hebben verwend
- zij zouden hebben verwend
Futur II Konjunktiv II
- ich würde verhätschelt haben
- du würdest verhätschelt haben
- er/sie/es würde verhätschelt haben
- wir würden verhätschelt haben
- ihr würdet verhätschelt haben
- sie würden verhätschelt haben
Imperatief
- jij verwen
- jullie verwent
Imperativ
- du verhätsch(e)le
- ihr verhätschelt