Vervoeging van verwisselen

Onbepaalde wijs (infinitief): verwisselen

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verwissel
  • jij verwisselt
  • hij/zij/het verwisselt
  • wij verwisselen
  • jullie verwisselen
  • zij verwisselen

Présent

  • je trouble
  • tu troubles
  • il/elle trouble
  • nous troublons
  • vous troublez
  • ils/elles troublent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik verwisselde
  • jij verwisselde
  • hij/zij/het verwisselde
  • wij verwisselden
  • jullie verwisselden
  • zij verwisselden

Indicatif imparfait

  • je troublais
  • tu troublais
  • il/elle troublait
  • nous troublions
  • vous troubliez
  • ils/elles troublaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb verwisseld
  • jij hebt verwisseld
  • hij/zij/het heeft verwisseld
  • wij hebben verwisseld
  • jullie hebben verwisseld
  • zij hebben verwisseld

Indicatif passé composé

  • j'ai troublé
  • tu as troublé
  • il/elle a troublé
  • nous avons troublé
  • vous avez troublé
  • ils/elles ont troublé

Voltooid verleden tijd

  • ik had verwisseld
  • jij had verwisseld
  • hij/zij/het had verwisseld
  • wij hadden verwisseld
  • jullie hadden verwisseld
  • zij hadden verwisseld

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais troublé
  • tu avais troublé
  • il/elle avait troublé
  • nous avions troublé
  • vous aviez troublé
  • ils/elles avaient troublé

Toekomende tijd I

  • ik zal verwisselen
  • jij zult verwisselen
  • hij/zij/het zal verwisselen
  • wij zullen verwisselen
  • jullie zullen verwisselen
  • zij zullen verwisselen

Indicatif futur

  • je troublerai
  • tu troubleras
  • il/elle troublera
  • nous troublerons
  • vous troublerez
  • ils/elles troubleront

Toekomende tijd II

  • ik zal verwisseld hebben
  • jij zult verwisseld hebben
  • hij/zij/het zal verwisseld hebben
  • wij zullen verwisseld hebben
  • jullie zullen verwisseld hebben
  • zij zullen verwisseld hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai troublé
  • tu auras troublé
  • il/elle aura troublé
  • nous aurons troublé
  • vous aurez troublé
  • ils/elles auront troublé

Conditionalis I

  • ik zou verwisselen
  • jij zou verwisselen
  • hij/zij/het zou verwisselen
  • wij zouden verwisselen
  • jullie zouden verwisselen
  • zij zouden verwisselen

Conditionnel présent

  • je troublerais
  • tu troublerais
  • il/elle troublerait
  • nous troublerions
  • vous troubleriez
  • ils/elles troubleraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben verwisseld
  • jij zou hebben verwisseld
  • hij/zij/het zou hebben verwisseld
  • wij zouden hebben verwisseld
  • jullie zouden hebben verwisseld
  • zij zouden hebben verwisseld

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais troublé
  • tu aurais troublé
  • il/elle aurait troublé
  • nous aurions troublé
  • vous auriez troublé
  • ils/elles auraient troublé

Imperatief

  • jij verwissel
  • jullie verwisselt

Impératif

  • tu trouble
  • vous troublez

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van verwisselen