Vervoeging van vestigen
Onbepaalde wijs (infinitief): vestigen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vestig
- jij vestigt
- hij/zij/het vestigt
- wij vestigen
- jullie vestigen
- zij vestigen
Indicativo presente
- yo instalo
- tú instalas
- él/ella instala
- nosotros instalamos
- vosotros instaláis
- ellos/ellas instalan
Onvoltooid verleden tijd
- ik vestigde
- jij vestigde
- hij/zij/het vestigde
- wij vestigden
- jullie vestigden
- zij vestigden
Indefinido
- yo instalé
- tú instalaste
- él/ella instaló
- nosotros instalamos
- vosotros instalasteis
- ellos/ellas instalaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gevestigd
- jij hebt gevestigd
- hij/zij/het heeft gevestigd
- wij hebben gevestigd
- jullie hebben gevestigd
- zij hebben gevestigd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he instalado
- tú has instalado
- él/ella ha instalado
- nosotros hemos instalado
- vosotros habéis instalado
- ellos/ellas han instalado
Voltooid verleden tijd
- ik had gevestigd
- jij had gevestigd
- hij/zij/het had gevestigd
- wij hadden gevestigd
- jullie hadden gevestigd
- zij hadden gevestigd
Pluscuamperfecto
- yo había instalado
- tú habías instalado
- él/ella había instalado
- nosotros habíamos instalado
- vosotros habíais instalado
- ellos/ellas habían instalado
Toekomende tijd I
- ik zal vestigen
- jij zult vestigen
- hij/zij/het zal vestigen
- wij zullen vestigen
- jullie zullen vestigen
- zij zullen vestigen
Futuro I
- yo instalaré
- tú instalarás
- él/ella instalará
- nosotros instalaremos
- vosotros instalaréis
- ellos/ellas instalarán
Toekomende tijd II
- ik zal gevestigd hebben
- jij zult gevestigd hebben
- hij/zij/het zal gevestigd hebben
- wij zullen gevestigd hebben
- jullie zullen gevestigd hebben
- zij zullen gevestigd hebben
Futuro perfecto
- yo habré instalado
- tú habrás instalado
- él/ella habrá instalado
- nosotros habremos instalado
- vosotros habréis instalado
- ellos/ellas habrán instalado
Conditionalis I
- ik zou vestigen
- jij zou vestigen
- hij/zij/het zou vestigen
- wij zouden vestigen
- jullie zouden vestigen
- zij zouden vestigen
Condicional
- yo instalaría
- tú instalarías
- él/ella instalaría
- nosotros instalaríamos
- vosotros instalaríais
- ellos/ellas instalarían
Conditionalis II
- ik zou hebben gevestigd
- jij zou hebben gevestigd
- hij/zij/het zou hebben gevestigd
- wij zouden hebben gevestigd
- jullie zouden hebben gevestigd
- zij zouden hebben gevestigd
Condicional perfecto
- yo habría instalado
- tú habrías instalado
- él/ella habría instalado
- nosotros habríamos instalado
- vosotros habríais instalado
- ellos/ellas habrían instalado
Imperatief
- jij vestig
- jullie vestigt
Imperativo presente
- tú instala
- vosotros instalad