Vervoeging van visiteren

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik visiteer
  • jij visiteert
  • hij/zij/het visiteert
  • wij visiteren
  • jullie visiteren
  • zij visiteren

Indicativo presente

  • yo inspecciono
  • inspeccionas
  • él/ella inspecciona
  • nosotros inspeccionamos
  • vosotros inspeccionáis
  • ellos/ellas inspeccionan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik visiteerde
  • jij visiteerde
  • hij/zij/het visiteerde
  • wij visiteerden
  • jullie visiteerden
  • zij visiteerden

Indefinido

  • yo inspeccioné
  • inspeccionaste
  • él/ella inspeccionó
  • nosotros inspeccionamos
  • vosotros inspeccionasteis
  • ellos/ellas inspeccionaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gevisiteerd
  • jij hebt gevisiteerd
  • hij/zij/het heeft gevisiteerd
  • wij hebben gevisiteerd
  • jullie hebben gevisiteerd
  • zij hebben gevisiteerd

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he inspeccionado
  • has inspeccionado
  • él/ella ha inspeccionado
  • nosotros hemos inspeccionado
  • vosotros habéis inspeccionado
  • ellos/ellas han inspeccionado

Voltooid verleden tijd

  • ik had gevisiteerd
  • jij had gevisiteerd
  • hij/zij/het had gevisiteerd
  • wij hadden gevisiteerd
  • jullie hadden gevisiteerd
  • zij hadden gevisiteerd

Pluscuamperfecto

  • yo había inspeccionado
  • habías inspeccionado
  • él/ella había inspeccionado
  • nosotros habíamos inspeccionado
  • vosotros habíais inspeccionado
  • ellos/ellas habían inspeccionado

Toekomende tijd I

  • ik zal visiteren
  • jij zult visiteren
  • hij/zij/het zal visiteren
  • wij zullen visiteren
  • jullie zullen visiteren
  • zij zullen visiteren

Futuro I

  • yo inspeccionaré
  • inspeccionarás
  • él/ella inspeccionará
  • nosotros inspeccionaremos
  • vosotros inspeccionaréis
  • ellos/ellas inspeccionarán

Toekomende tijd II

  • ik zal gevisiteerd hebben
  • jij zult gevisiteerd hebben
  • hij/zij/het zal gevisiteerd hebben
  • wij zullen gevisiteerd hebben
  • jullie zullen gevisiteerd hebben
  • zij zullen gevisiteerd hebben

Futuro perfecto

  • yo habré inspeccionado
  • habrás inspeccionado
  • él/ella habrá inspeccionado
  • nosotros habremos inspeccionado
  • vosotros habréis inspeccionado
  • ellos/ellas habrán inspeccionado

Conditionalis I

  • ik zou visiteren
  • jij zou visiteren
  • hij/zij/het zou visiteren
  • wij zouden visiteren
  • jullie zouden visiteren
  • zij zouden visiteren

Condicional

  • yo inspeccionaría
  • inspeccionarías
  • él/ella inspeccionaría
  • nosotros inspeccionaríamos
  • vosotros inspeccionaríais
  • ellos/ellas inspeccionarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben gevisiteerd
  • jij zou hebben gevisiteerd
  • hij/zij/het zou hebben gevisiteerd
  • wij zouden hebben gevisiteerd
  • jullie zouden hebben gevisiteerd
  • zij zouden hebben gevisiteerd

Condicional perfecto

  • yo habría inspeccionado
  • habrías inspeccionado
  • él/ella habría inspeccionado
  • nosotros habríamos inspeccionado
  • vosotros habríais inspeccionado
  • ellos/ellas habrían inspeccionado

Imperatief

  • jij visiteer
  • jullie visiteert

Imperativo presente

  • inspecciona
  • vosotros inspeccionad

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van visiteren