Vervoeging van voorschieten
Onbepaalde wijs (infinitief): voorschieten
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik schiet voor
- jij schiet voor
- hij/zij/het schiet voor
- wij schieten voor
- jullie schieten voor
- zij schieten voor
Present
- I lend
- you lend
- he/she/it lends
- we lend
- you lend
- they lend
Onvoltooid verleden tijd
- ik schoot voor
- jij schoot voor
- hij/zij/het schoot voor
- wij schoten voor
- jullie schoten voor
- zij schoten voor
Simple past
- I lent
- you lent
- he/she/it lent
- we lent
- you lent
- they lent
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb voorgeschoten
- jij hebt voorgeschoten
- hij/zij/het heeft voorgeschoten
- wij hebben voorgeschoten
- jullie hebben voorgeschoten
- zij hebben voorgeschoten
Present perfect
- I have lent
- you have lent
- he/she/it has lent
- we have lent
- you have lent
- they have lent
Voltooid verleden tijd
- ik had voorgeschoten
- jij had voorgeschoten
- hij/zij/het had voorgeschoten
- wij hadden voorgeschoten
- jullie hadden voorgeschoten
- zij hadden voorgeschoten
Past perfect
- I had lent
- you had lent
- he/she/it had lent
- we had lent
- you had lent
- they had lent
Toekomende tijd I
- ik zal voorschieten
- jij zult voorschieten
- hij/zij/het zal voorschieten
- wij zullen voorschieten
- jullie zullen voorschieten
- zij zullen voorschieten
Future
- I will lend
- you will lend
- he/she/it will lend
- we will lend
- you will lend
- they will lend
Toekomende tijd II
- ik zal voorgeschoten hebben
- jij zult voorgeschoten hebben
- hij/zij/het zal voorgeschoten hebben
- wij zullen voorgeschoten hebben
- jullie zullen voorgeschoten hebben
- zij zullen voorgeschoten hebben
Future perfect
- I will have lent
- you will have lent
- he/she/it will have lent
- we will have lent
- you will have lent
- they will have lent
Conditionalis I
- ik zou voorschieten
- jij zou voorschieten
- hij/zij/het zou voorschieten
- wij zouden voorschieten
- jullie zouden voorschieten
- zij zouden voorschieten
Conditional present
- I would lend
- you would lend
- he/she/it would lend
- we would lend
- you would lend
- they would lend
Conditionalis II
- ik zou hebben voorgeschoten
- jij zou hebben voorgeschoten
- hij/zij/het zou hebben voorgeschoten
- wij zouden hebben voorgeschoten
- jullie zouden hebben voorgeschoten
- zij zouden hebben voorgeschoten
Conditional perfect
- I would have lent
- you would have lent
- he/she/it would have lent
- we would have lent
- you would have lent
- they would have lent
Imperatief
- jij schiet voor
- jullie schiet voor
Imperative
- you lend
- you lend