Vervoeging van vormen

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik vorm
  • jij vormt
  • hij/zij/het vormt
  • wij vormen
  • jullie vormen
  • zij vormen

Präsens Indikativ

  • ich konfirmiere
  • du konfirmierst
  • er/sie/es konfirmiert
  • wir konfirmieren
  • ihr konfirmiert
  • sie konfirmieren

Onvoltooid verleden tijd

  • ik vormde
  • jij vormde
  • hij/zij/het vormde
  • wij vormden
  • jullie vormden
  • zij vormden

Präteritum Indikativ

  • ich konfirmierte
  • du konfirmiertest
  • er/sie/es konfirmierte
  • wir konfirmierten
  • ihr konfirmiertet
  • sie konfirmierten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gevormd
  • jij hebt gevormd
  • hij/zij/het heeft gevormd
  • wij hebben gevormd
  • jullie hebben gevormd
  • zij hebben gevormd

Perfekt Indikativ

  • ich habe konfirmiert
  • du hast konfirmiert
  • er/sie/es hat konfirmiert
  • wir haben konfirmiert
  • ihr habt konfirmiert
  • sie haben konfirmiert

Voltooid verleden tijd

  • ik had gevormd
  • jij had gevormd
  • hij/zij/het had gevormd
  • wij hadden gevormd
  • jullie hadden gevormd
  • zij hadden gevormd

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte konfirmiert
  • du hattest konfirmiert
  • er/sie/es hatte konfirmiert
  • wir hatten konfirmiert
  • ihr hattet konfirmiert
  • sie hatten konfirmiert

Toekomende tijd I

  • ik zal vormen
  • jij zult vormen
  • hij/zij/het zal vormen
  • wij zullen vormen
  • jullie zullen vormen
  • zij zullen vormen

Futur I Indikativ

  • ich werde konfirmieren
  • du wirst konfirmieren
  • er/sie/es wird konfirmieren
  • wir werden konfirmieren
  • ihr werdet konfirmieren
  • sie werden konfirmieren

Toekomende tijd II

  • ik zal gevormd hebben
  • jij zult gevormd hebben
  • hij/zij/het zal gevormd hebben
  • wij zullen gevormd hebben
  • jullie zullen gevormd hebben
  • zij zullen gevormd hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde konfirmiert haben
  • du wirst konfirmiert haben
  • er/sie/es wird konfirmiert haben
  • wir werden konfirmiert haben
  • ihr werdet konfirmiert haben
  • sie werden konfirmiert haben

Conditionalis I

  • ik zou vormen
  • jij zou vormen
  • hij/zij/het zou vormen
  • wij zouden vormen
  • jullie zouden vormen
  • zij zouden vormen

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde konfirmieren
  • du würdest konfirmieren
  • er/sie/es würde konfirmieren
  • wir würden konfirmieren
  • ihr würdet konfirmieren
  • sie würden konfirmieren

Conditionalis II

  • ik zou hebben gevormd
  • jij zou hebben gevormd
  • hij/zij/het zou hebben gevormd
  • wij zouden hebben gevormd
  • jullie zouden hebben gevormd
  • zij zouden hebben gevormd

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde konfirmiert haben
  • du würdest konfirmiert haben
  • er/sie/es würde konfirmiert haben
  • wir würden konfirmiert haben
  • ihr würdet konfirmiert haben
  • sie würden konfirmiert haben

Imperatief

  • jij vorm
  • jullie vormt

Imperativ

  • du konfirmiere
  • ihr konfirmiert

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van vormen