Vervoeging van vriezen

Vertaling: helar

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het vriest
  • zij vriezen

Indicativo presente

  • él/ella hiela
  • ellos/ellas hielan

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het vroor
  • zij vroren

Indefinido

  • él/ella heló
  • ellos/ellas helaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft gevroren
  • zij hebben gevroren

Pretérito perfecto compuesto

  • él/ella ha helado
  • ellos/ellas han helado

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had gevroren
  • zij hadden gevroren

Pluscuamperfecto

  • él/ella había helado
  • ellos/ellas habían helado

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal vriezen
  • zij zult vriezen

Futuro I

  • él/ella helará
  • ellos/ellas helarán

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal gevroren hebben
  • zij zult gevroren hebben

Futuro perfecto

  • él/ella habrá helado
  • ellos/ellas habrán helado

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal vriezen
  • zij zullen vriezen

Condicional

  • él/ella helaría
  • ellos/ellas helarían

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben gevroren
  • zij zullen hebben gevroren

Condicional perfecto

  • él/ella habría helado
  • ellos/ellas habrían helado