Vervoeging van vullen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vul
- jij vult
- hij/zij/het vult
- wij vullen
- jullie vullen
- zij vullen
Präsens Indikativ
- ich wurze
- du wurzt
- er/sie/es wurzt
- wir wurzen
- ihr wurzt
- sie wurzen
Onvoltooid verleden tijd
- ik vulde
- jij vulde
- hij/zij/het vulde
- wij vulden
- jullie vulden
- zij vulden
Präteritum Indikativ
- ich wurzte
- du wurztest
- er/sie/es wurzte
- wir wurzten
- ihr wurztet
- sie wurzten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gevuld
- jij hebt gevuld
- hij/zij/het heeft gevuld
- wij hebben gevuld
- jullie hebben gevuld
- zij hebben gevuld
Perfekt Indikativ
- ich habe gewurzt
- du hast gewurzt
- er/sie/es hat gewurzt
- wir haben gewurzt
- ihr habt gewurzt
- sie haben gewurzt
Voltooid verleden tijd
- ik had gevuld
- jij had gevuld
- hij/zij/het had gevuld
- wij hadden gevuld
- jullie hadden gevuld
- zij hadden gevuld
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte gewurzt
- du hattest gewurzt
- er/sie/es hatte gewurzt
- wir hatten gewurzt
- ihr hattet gewurzt
- sie hatten gewurzt
Toekomende tijd I
- ik zal vullen
- jij zult vullen
- hij/zij/het zal vullen
- wij zullen vullen
- jullie zullen vullen
- zij zullen vullen
Futur I Indikativ
- ich werde wurzen
- du wirst wurzen
- er/sie/es wird wurzen
- wir werden wurzen
- ihr werdet wurzen
- sie werden wurzen
Toekomende tijd II
- ik zal gevuld hebben
- jij zult gevuld hebben
- hij/zij/het zal gevuld hebben
- wij zullen gevuld hebben
- jullie zullen gevuld hebben
- zij zullen gevuld hebben
Futur II Indikativ
- ich werde gewurzt haben
- du wirst gewurzt haben
- er/sie/es wird gewurzt haben
- wir werden gewurzt haben
- ihr werdet gewurzt haben
- sie werden gewurzt haben
Conditionalis I
- ik zou vullen
- jij zou vullen
- hij/zij/het zou vullen
- wij zouden vullen
- jullie zouden vullen
- zij zouden vullen
Futur I Konjunktiv II
- ich würde wurzen
- du würdest wurzen
- er/sie/es würde wurzen
- wir würden wurzen
- ihr würdet wurzen
- sie würden wurzen
Conditionalis II
- ik zou hebben gevuld
- jij zou hebben gevuld
- hij/zij/het zou hebben gevuld
- wij zouden hebben gevuld
- jullie zouden hebben gevuld
- zij zouden hebben gevuld
Futur II Konjunktiv II
- ich würde gewurzt haben
- du würdest gewurzt haben
- er/sie/es würde gewurzt haben
- wir würden gewurzt haben
- ihr würdet gewurzt haben
- sie würden gewurzt haben
Imperatief
- jij vul
- jullie vult
Imperativ
- du wurz(e)
- ihr wurzt