Vervoeging van wanhopen

Vertaling: verzweifeln

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik wanhoop
  • jij wanhoopt
  • hij/zij/het wanhoopt
  • wij wanhopen
  • jullie wanhopen
  • zij wanhopen

Präsens Indikativ

  • ich verzweif(e)le
  • du verzweifelst
  • er/sie/es verzweifelt
  • wir verzweifeln
  • ihr verzweifelt
  • sie verzweifeln

Onvoltooid verleden tijd

  • ik wanhoopte
  • jij wanhoopte
  • hij/zij/het wanhoopte
  • wij wanhoopten
  • jullie wanhoopten
  • zij wanhoopten

Präteritum Indikativ

  • ich verzweifelte
  • du verzweifeltest
  • er/sie/es verzweifelte
  • wir verzweifelten
  • ihr verzweifeltet
  • sie verzweifelten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gewanhoopt
  • jij hebt gewanhoopt
  • hij/zij/het heeft gewanhoopt
  • wij hebben gewanhoopt
  • jullie hebben gewanhoopt
  • zij hebben gewanhoopt

Perfekt Indikativ

  • ich bin verzweifelt
  • du bist verzweifelt
  • er/sie/es ist verzweifelt
  • wir sind verzweifelt
  • ihr seid verzweifelt
  • sie sind verzweifelt

Voltooid verleden tijd

  • ik had gewanhoopt
  • jij had gewanhoopt
  • hij/zij/het had gewanhoopt
  • wij hadden gewanhoopt
  • jullie hadden gewanhoopt
  • zij hadden gewanhoopt

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich war verzweifelt
  • du warst verzweifelt
  • er/sie/es war verzweifelt
  • wir waren verzweifelt
  • ihr wart verzweifelt
  • sie waren verzweifelt

Toekomende tijd I

  • ik zal wanhopen
  • jij zult wanhopen
  • hij/zij/het zal wanhopen
  • wij zullen wanhopen
  • jullie zullen wanhopen
  • zij zullen wanhopen

Futur I Indikativ

  • ich werde verzweifeln
  • du wirst verzweifeln
  • er/sie/es wird verzweifeln
  • wir werden verzweifeln
  • ihr werdet verzweifeln
  • sie werden verzweifeln

Toekomende tijd II

  • ik zal gewanhoopt hebben
  • jij zult gewanhoopt hebben
  • hij/zij/het zal gewanhoopt hebben
  • wij zullen gewanhoopt hebben
  • jullie zullen gewanhoopt hebben
  • zij zullen gewanhoopt hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde verzweifelt sein
  • du wirst verzweifelt sein
  • er/sie/es wird verzweifelt sein
  • wir werden verzweifelt sein
  • ihr werdet verzweifelt sein
  • sie werden verzweifelt sein

Conditionalis I

  • ik zou wanhopen
  • jij zou wanhopen
  • hij/zij/het zou wanhopen
  • wij zouden wanhopen
  • jullie zouden wanhopen
  • zij zouden wanhopen

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde verzweifeln
  • du würdest verzweifeln
  • er/sie/es würde verzweifeln
  • wir würden verzweifeln
  • ihr würdet verzweifeln
  • sie würden verzweifeln

Conditionalis II

  • ik zou hebben gewanhoopt
  • jij zou hebben gewanhoopt
  • hij/zij/het zou hebben gewanhoopt
  • wij zouden hebben gewanhoopt
  • jullie zouden hebben gewanhoopt
  • zij zouden hebben gewanhoopt

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde verzweifelt sein
  • du würdest verzweifelt sein
  • er/sie/es würde verzweifelt sein
  • wir würden verzweifelt sein
  • ihr würdet verzweifelt sein
  • sie würden verzweifelt sein

Imperatief

  • jij wanhoop
  • jullie wanhoopt

Imperativ

  • du verzweif(e)le
  • ihr verzweifelt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van wanhopen