Engels

Nederlands

Present

  • I want
  • you want
  • he/she/it wants
  • we want
  • you want
  • they want

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik mot
  • jij mot
  • hij/zij/het mot
  • wij motten
  • jullie motten
  • zij motten

Simple past

  • I wanted
  • you wanted
  • he/she/it wanted
  • we wanted
  • you wanted
  • they wanted

Onvoltooid verleden tijd

  • ik motte
  • jij motte
  • hij/zij/het motte
  • wij motten
  • jullie motten
  • zij motten

Present perfect

  • I have wanted
  • you have wanted
  • he/she/it has wanted
  • we have wanted
  • you have wanted
  • they have wanted

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gemot
  • jij hebt gemot
  • hij/zij/het heeft gemot
  • wij hebben gemot
  • jullie hebben gemot
  • zij hebben gemot

Past perfect

  • I had wanted
  • you had wanted
  • he/she/it had wanted
  • we had wanted
  • you had wanted
  • they had wanted

Voltooid verleden tijd

  • ik had gemot
  • jij had gemot
  • hij/zij/het had gemot
  • wij hadden gemot
  • jullie hadden gemot
  • zij hadden gemot

Future

  • I will want
  • you will want
  • he/she/it will want
  • we will want
  • you will want
  • they will want

Toekomende tijd I

  • ik zal motten
  • jij zult motten
  • hij/zij/het zal motten
  • wij zullen motten
  • jullie zullen motten
  • zij zullen motten

Future perfect

  • I will have wanted
  • you will have wanted
  • he/she/it will have wanted
  • we will have wanted
  • you will have wanted
  • they will have wanted

Toekomende tijd II

  • ik zal gemot hebben
  • jij zult gemot hebben
  • hij/zij/het zal gemot hebben
  • wij zullen gemot hebben
  • jullie zullen gemot hebben
  • zij zullen gemot hebben

Conditional present

  • I would want
  • you would want
  • he/she/it would want
  • we would want
  • you would want
  • they would want

Conditionalis I

  • ik zou motten
  • jij zou motten
  • hij/zij/het zou motten
  • wij zouden motten
  • jullie zouden motten
  • zij zouden motten

Conditional perfect

  • I would have wanted
  • you would have wanted
  • he/she/it would have wanted
  • we would have wanted
  • you would have wanted
  • they would have wanted

Conditionalis II

  • ik zou hebben gemot
  • jij zou hebben gemot
  • hij/zij/het zou hebben gemot
  • wij zouden hebben gemot
  • jullie zouden hebben gemot
  • zij zouden hebben gemot

Imperative

  • you want
  • you want

Imperatief

  • jij mot
  • jullie mot

Verwijzingen

Bekijk 8 definitie(s) van want