Vervoeging van zakken

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik zak
  • jij zakt
  • hij/zij/het zakt
  • wij zakken
  • jullie zakken
  • zij zakken

Present

  • I descend
  • you descend
  • he/she/it descends
  • we descend
  • you descend
  • they descend

Onvoltooid verleden tijd

  • ik zakte
  • jij zakte
  • hij/zij/het zakte
  • wij zakten
  • jullie zakten
  • zij zakten

Simple past

  • I descended
  • you descended
  • he/she/it descended
  • we descended
  • you descended
  • they descended

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gezakt
  • jij hebt gezakt
  • hij/zij/het heeft gezakt
  • wij hebben gezakt
  • jullie hebben gezakt
  • zij hebben gezakt

Present perfect

  • I have descended
  • you have descended
  • he/she/it has descended
  • we have descended
  • you have descended
  • they have descended

Voltooid verleden tijd

  • ik had gezakt
  • jij had gezakt
  • hij/zij/het had gezakt
  • wij hadden gezakt
  • jullie hadden gezakt
  • zij hadden gezakt

Past perfect

  • I had descended
  • you had descended
  • he/she/it had descended
  • we had descended
  • you had descended
  • they had descended

Toekomende tijd I

  • ik zal zakken
  • jij zult zakken
  • hij/zij/het zal zakken
  • wij zullen zakken
  • jullie zullen zakken
  • zij zullen zakken

Future

  • I will descend
  • you will descend
  • he/she/it will descend
  • we will descend
  • you will descend
  • they will descend

Toekomende tijd II

  • ik zal gezakt hebben
  • jij zult gezakt hebben
  • hij/zij/het zal gezakt hebben
  • wij zullen gezakt hebben
  • jullie zullen gezakt hebben
  • zij zullen gezakt hebben

Future perfect

  • I will have descended
  • you will have descended
  • he/she/it will have descended
  • we will have descended
  • you will have descended
  • they will have descended

Conditionalis I

  • ik zou zakken
  • jij zou zakken
  • hij/zij/het zou zakken
  • wij zouden zakken
  • jullie zouden zakken
  • zij zouden zakken

Conditional present

  • I would descend
  • you would descend
  • he/she/it would descend
  • we would descend
  • you would descend
  • they would descend

Conditionalis II

  • ik zou hebben gezakt
  • jij zou hebben gezakt
  • hij/zij/het zou hebben gezakt
  • wij zouden hebben gezakt
  • jullie zouden hebben gezakt
  • zij zouden hebben gezakt

Conditional perfect

  • I would have descended
  • you would have descended
  • he/she/it would have descended
  • we would have descended
  • you would have descended
  • they would have descended

Imperatief

  • jij zak
  • jullie zakt

Imperative

  • you descend
  • you descend

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van zakken