Vervoeging van zoemen

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik zoem
  • jij zoemt
  • hij/zij/het zoemt
  • wij zoemen
  • jullie zoemen
  • zij zoemen

Présent

  • je bourdonne
  • tu bourdonnes
  • il/elle bourdonne
  • nous bourdonnons
  • vous bourdonnez
  • ils/elles bourdonnent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik zoemde
  • jij zoemde
  • hij/zij/het zoemde
  • wij zoemden
  • jullie zoemden
  • zij zoemden

Indicatif imparfait

  • je bourdonnais
  • tu bourdonnais
  • il/elle bourdonnait
  • nous bourdonnions
  • vous bourdonniez
  • ils/elles bourdonnaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gezoemd
  • jij hebt gezoemd
  • hij/zij/het heeft gezoemd
  • wij hebben gezoemd
  • jullie hebben gezoemd
  • zij hebben gezoemd

Indicatif passé composé

  • j'ai bourdonné
  • tu as bourdonné
  • il/elle a bourdonné
  • nous avons bourdonné
  • vous avez bourdonné
  • ils/elles ont bourdonné

Voltooid verleden tijd

  • ik had gezoemd
  • jij had gezoemd
  • hij/zij/het had gezoemd
  • wij hadden gezoemd
  • jullie hadden gezoemd
  • zij hadden gezoemd

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais bourdonné
  • tu avais bourdonné
  • il/elle avait bourdonné
  • nous avions bourdonné
  • vous aviez bourdonné
  • ils/elles avaient bourdonné

Toekomende tijd I

  • ik zal zoemen
  • jij zult zoemen
  • hij/zij/het zal zoemen
  • wij zullen zoemen
  • jullie zullen zoemen
  • zij zullen zoemen

Indicatif futur

  • je bourdonnerai
  • tu bourdonneras
  • il/elle bourdonnera
  • nous bourdonnerons
  • vous bourdonnerez
  • ils/elles bourdonneront

Toekomende tijd II

  • ik zal gezoemd hebben
  • jij zult gezoemd hebben
  • hij/zij/het zal gezoemd hebben
  • wij zullen gezoemd hebben
  • jullie zullen gezoemd hebben
  • zij zullen gezoemd hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai bourdonné
  • tu auras bourdonné
  • il/elle aura bourdonné
  • nous aurons bourdonné
  • vous aurez bourdonné
  • ils/elles auront bourdonné

Conditionalis I

  • ik zou zoemen
  • jij zou zoemen
  • hij/zij/het zou zoemen
  • wij zouden zoemen
  • jullie zouden zoemen
  • zij zouden zoemen

Conditionnel présent

  • je bourdonnerais
  • tu bourdonnerais
  • il/elle bourdonnerait
  • nous bourdonnerions
  • vous bourdonneriez
  • ils/elles bourdonneraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben gezoemd
  • jij zou hebben gezoemd
  • hij/zij/het zou hebben gezoemd
  • wij zouden hebben gezoemd
  • jullie zouden hebben gezoemd
  • zij zouden hebben gezoemd

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais bourdonné
  • tu aurais bourdonné
  • il/elle aurait bourdonné
  • nous aurions bourdonné
  • vous auriez bourdonné
  • ils/elles auraient bourdonné

Imperatief

  • jij zoem
  • jullie zoemt

Impératif

  • tu bourdonne
  • vous bourdonnez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van zoemen