Vervoeging van staken

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik staak
    • jij staakt
    • hij/zij/het staakt
    • wij staken
    • jullie staken
    • zij staken
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik staakte
    • jij staakte
    • hij/zij/het staakte
    • wij staakten
    • jullie staakten
    • zij staakten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gestaakt
    • jij hebt gestaakt
    • hij/zij/het heeft gestaakt
    • wij hebben gestaakt
    • jullie hebben gestaakt
    • zij hebben gestaakt
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gestaakt
    • jij had gestaakt
    • hij/zij/het had gestaakt
    • wij hadden gestaakt
    • jullie hadden gestaakt
    • zij hadden gestaakt
  • Toekomende tijd I

    • ik zal staken
    • jij zult staken
    • hij/zij/het zal staken
    • wij zullen staken
    • jullie zullen staken
    • zij zullen staken
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gestaakt hebben
    • jij zult gestaakt hebben
    • hij/zij/het zal gestaakt hebben
    • wij zullen gestaakt hebben
    • jullie zullen gestaakt hebben
    • zij zullen gestaakt hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou staken
    • jij zou staken
    • hij/zij/het zou staken
    • wij zouden staken
    • jullie zouden staken
    • zij zouden staken
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gestaakt
    • jij zou hebben gestaakt
    • hij/zij/het zou hebben gestaakt
    • wij zouden hebben gestaakt
    • jullie zouden hebben gestaakt
    • zij zouden hebben gestaakt
  • Imperatief

    • jij staak
    • jullie staakt