Betekenis van:
aankoop

aankoop
Zelfstandig naamwoord
  • de daad van het aankopen
"De aankoop kon niet doorgaan omdat ik mijn geld was vergeten."
aankoop
Zelfstandig naamwoord
  • datgene wat men aankoopt
"Mijn vader kwam zijn nieuwste aankoop trots aan me tonen."
aankoop (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • het (aan)kopen; handeling van iets aanschaffen; de aankoop van iets; het aanschaffen; aankoop
"bij aankoop van"
"een aankoop doen"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen


Voorbeeldzinnen

  1. Ze sparen hun geld voor de aankoop van een huis.
  2. Aankoop
  3. Aankoop/verkoop
  4. Aankoop grond
  5. Aankoop USD
  6. Aankoop EUR
  7. Aankoop door het interventiebureau
  8. aankoop van computers [49];
  9. Aankoop van informatie:
  10. Aankoop goederen en diensten
  11. de aankoop van vaccins;
  12. Definitieve aankoop/verkoop [2]
  13. 40 Plaats van aankoop
  14. aankoop van voertuigen;
  15. Aankoop van nieuwe licenties