Betekenis van:
aanpassingsvermogen

aanpassingsvermogen (het ~)
Zelfstandig naamwoord
  • vermogen om zich te schikken
"een groot/klein aanpassingsvermogen"

Hyperoniemen

aanpassingsvermogen
Zelfstandig naamwoord
  • het zich kunnen aanpassen aan veranderde omstandigheden
"Het aanpassingsvermogen van de samenleving wordt tegenwoordig steeds groter."

Voorbeeldzinnen

  1. Aanpassingsvermogen en ondernemerschap
  2. het aanpassingsvermogen van werknemers en ondernemingen verbeteren;
  3. Het aanpassingsvermogen van werkenden en ondernemingen verbeteren:
  4. HET AANPASSINGSVERMOGEN VAN WERKNEMERS EN ONDERNEMINGEN VERBETEREN
  5. Het aanpassingsvermogen van werknemers en ondernemingen verbeteren
  6. Verbetering van het aanpassingsvermogen van werknemers en ondernemingen:
  7. het aanpassingsvermogen van werknemers en bedrijven vergroten, en
  8. Verbetering van het aanpassingsvermogen van werknemers, bedrijven, ondernemingen en ondernemers
  9. het aanpassingsvermogen van werknemers en bedrijven vergroten, en
  10. Verbetering van het aanpassingsvermogen van werknemers en bedrijven en van de flexibiliteit van de arbeidsmarkt
  11. vergroting van het aanpassingsvermogen van werknemers en bedrijven en van de flexibiliteit van de arbeidsmarkten;
  12. De vissoorten verschillen onderling qua aanpassingsvermogen aan veranderingen van de waterkwaliteit.
  13. Grote begunstigden hebben bovendien een groter aanpassingsvermogen en kunnen bijgevolg gemakkelijker werken met lagere steunbedragen per eenheid.
  14. Verdere maatregelen om het aanpassingsvermogen en de vaardigheden van arbeidskrachten te bevorderen, met volledige medewerking van werkgevers en vakbonden.
  15. Als het automatische aanpassingsvermogen van een brandstofsysteem bij een voertuig is aangetoond, mag een dergelijk voertuig als basisvoertuig van een familie worden beschouwd.