Betekenis van:
afwezigheid

afwezigheid
Zelfstandig naamwoord
  • het afwezig zijn op een bepaald tijdstip en plaats

Voorbeeldzinnen

  1. Ze vroeg me om op haar baby te passen tijdens haar afwezigheid.
  2. Moest iemand me bellen tijdens mijn afwezigheid, zeg hem dan dat ik snel weer terug zal zijn.
  3. Afwezigheid en vertegenwoordiging
  4. Afwezigheid van progrediënte oogziekten
  5. AFWEZIGHEID EN VERTEGENWOORDIGING
  6. Afwezigheid en verlof wegens ziekte
  7. Afwezigheid van risicozinnen in grondstoffen
  8. Afwezigheid wegens ziekte of ongeval
  9. Afwezigheid van maximaal drie maanden
  10. Afwezigheid of verhindering van de griffier
  11. Afwezigheid van belangenconflicten of valse verklaringen
  12. Test op de afwezigheid van talloliehars (zwavelproef)
  13. afwezigheid van pseudomonas aeruginosa in 250 ml;
  14. afwezigheid van streptococcus faecalis in 250 ml;
  15. Zijn afwezigheid wordt als ongeoorloofd beschouwd vanaf de dertiende dag afwezigheid wegens ziekte zonder medisch attest.