Betekenis van:
ambt

ambt
Zelfstandig naamwoord
  • geestelijke taak of dienst die iemand beroepshalve uitvoert
"Het ambt van priester, diaken."
ambt
Zelfstandig naamwoord
  • officiële betrekking, post die meestal van overheidswege toegekend wordt en enige vorm van gezag uitstraalt
"Het ambt van politieagent."
ambt (het ~ | meervoud ambten)
Zelfstandig naamwoord
  • openbare betrekking waarin men door de overheid benoemd wordt
"het ambt van [eerste minister]"
"een ambt bekleden/uitoefenen/waarnemen"

Synoniemen

Hyperoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. Vanuit het ambt", "Vanwege de functie
  2. Tadeusz WRONA, prezydent Częstochowy (verandering van ambt),
  3. Ontheffing van de ombudsman van zijn ambt
  4. Marek TRAMŚ, starosta powiatu polkowickiego (verandering van ambt),
  5. mevrouw Christina TALLBERG, ledamot i kommunfullmäktige, Tyresö kommun (ander ambt).
  6. Ludwik WĘGRZYN, radny powiatu bocheńskiego (verandering van ambt),
  7. Voor aanstelling in een ambt gelden de volgende minimumeisen:
  8. Minister van Arbeid, Administratieve hervorming en Openbaar ambt
  9. Iain MALCOLM, Member of South Tyneside Council (verandering van ambt),
  10. Marzena KEMPIŃSKA, radna powiatu świeckiego (verandering van ambt),
  11. Artikel 196 Ontheffing van de ombudsman van zijn ambt
  12. Michał KARALUS, radny powiatu pleszewskiego (verandering van ambt),
  13. Marek NAWARA, marszałek województwa małopolskiego (verandering van ambt),
  14. Behalve in geval van overlijden of ontheffing van zijn ambt blijft de ombudsman in functie totdat zijn opvolger in zijn ambt is geïnstalleerd.
  15. bij beëindiging van zijn detachering treedt de functionaris onmiddellijk weer in het vroeger door hem beklede ambt of in het eerste vrijkomende tot zijn functiegroep behorende ambt, mits hij aan de vereisten voor dat ambt voldoet.