Betekenis van:
autochtoon
autochtoon
Zelfstandig naamwoord
- de oorspronkelijke bewoner van een land
"Die man komt uit Nederland, dus hij is een autochtoon."
autochtoon (de ~ | meervoud autochtonen)
Zelfstandig naamwoord
- oorspronkelijke bewoner
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
autochtoon
Bijvoeglijk naamwoord
- van de oorspronkelijke bevolking
"achtduizend Nederlanders, autochtoon en allochtoon, hebben in Den Haag gedemonstreerd tegen racisme en vreemdelingenhaat"
"de autochtone bevolking"
Hyperoniemen
autochtoon
Bijvoeglijk naamwoord
- oorspronkelijk in een bepaald gebied thuishorend
"Dat is een autochtone leerling."
Voorbeeldzinnen
- de oorsprong: zo nodig, vermelding of de oorsprong van het materiaal autochtoon/inheems dan wel niet-autochtoon/niet-inheems is, dan wel of de oorsprong ervan onbekend is;
- oorsprong: zo nodig, vermelding of de oorsprong van het materiaal autochtoon/inheems dan wel niet-autochtoon/niet-inheems is, dan wel of de oorsprong ervan onbekend is;